Eerste Oogst/Aan den vijver
← Na een gesprek met een vriend | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Het gouden kalf → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 4 ]
IV.
AAN DEN VIJVER.
Toen kwam de zon ! — de hemel, schoongeveegd,
Leek versche lucht, van voorjaarsvreugde dronken,
Die heel 't jong - levend loof als bronzen vonken
En gulden- groene vlinders licht beweegt.
Leek versche lucht, van voorjaarsvreugde dronken,
Die heel 't jong - levend loof als bronzen vonken
En gulden- groene vlinders licht beweegt.
Ik stond aan 't koele vijvervlak verzonken
In 'n droom van jeugd, — bij al die stemmen zweeg 't,
Als 't donker graf waarop een zonde weegt, —
Dát oog bleef stil en strak bij 't daagsche pronken.
In 'n droom van jeugd, — bij al die stemmen zweeg 't,
Als 't donker graf waarop een zonde weegt, —
Dát oog bleef stil en strak bij 't daagsche pronken.
Maar 'k dacht: „wat kost ons hart de levensblijheid
Meer dan dat kleine beetje stille wijsheid,
Dat 'n zonnestraal bij lentedag vertelt ?"
Meer dan dat kleine beetje stille wijsheid,
Dat 'n zonnestraal bij lentedag vertelt ?"
Toen rilde een wind over het zonnig veld,
Die heeft het rimplend vlak met goud beleid,
En 'k zag zijn glans, en 'k hoorde 't ruischen: „geld”
Die heeft het rimplend vlak met goud beleid,
En 'k zag zijn glans, en 'k hoorde 't ruischen: „geld”