Eerste Oogst/De tocht naar de ster
← Chrysanten | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Oudejaarsavond 1900 → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 73 ]
LV.
DE TOCHT NAAR DE STER.
(Marschlied.)
Rept uit den schemer uw schuchtere voeten,
Rijst uit het dal om 't licht te begroeten,
Dat zegenrijk valt in uw schoot, —
Heel de aard gaat in bloed en in oorelog onder,
Uit haar rookende asch stijgt een heerelijk wonder,
Dat harten de ruimten instoot: —
Die poolster zal uw leven bestieren,
Haar licht zult ge met ons vieren,
Voort! voort!
Rijst uit het dal om 't licht te begroeten,
Dat zegenrijk valt in uw schoot, —
Heel de aard gaat in bloed en in oorelog onder,
Uit haar rookende asch stijgt een heerelijk wonder,
Dat harten de ruimten instoot: —
Die poolster zal uw leven bestieren,
Haar licht zult ge met ons vieren,
Voort! voort!
Wascht van uw vingers wat leeds er bleef kleven,
Grijpt de smart, voor uw aanzicht geweven
Als water om 't venster uwer ziel, —
Zet de sluizen van uw oogen wagenwijd open,
Tot het licht van die ster om uw hart is geloopen
Als golve' om den rand van een kiel: —
Uw leven gaat omhoog naar die stralen,
Uw weg klimt op uit de dalen,
Voort! voort!
Grijpt de smart, voor uw aanzicht geweven
Als water om 't venster uwer ziel, —
Zet de sluizen van uw oogen wagenwijd open,
Tot het licht van die ster om uw hart is geloopen
Als golve' om den rand van een kiel: —
Uw leven gaat omhoog naar die stralen,
Uw weg klimt op uit de dalen,
Voort! voort!
Vouwt om het licht van die leidstar uw handen,
Haalt uw nek uit het zweet en de schande
Van uw laag-gebogen gewricht! —
[ 74 ] Laat het juk van uw jammer uw schouders nog knellen:
De muziek van uw hart zal den optocht verzellen,
Die aanstuift als kaf tot het licht: —
Laat vieren al die vlottende teugels,
Uw ziel draagt levende vleugels!
Voort! voort !
Haalt uw nek uit het zweet en de schande
Van uw laag-gebogen gewricht! —
[ 74 ] Laat het juk van uw jammer uw schouders nog knellen:
De muziek van uw hart zal den optocht verzellen,
Die aanstuift als kaf tot het licht: —
Laat vieren al die vlottende teugels,
Uw ziel draagt levende vleugels!
Voort! voort !
Diep is de geul waar uw beenen door trappen,
Vast is het zog, dat zuigt om de stappen
Van uwen steigerenden voet, —
Lijkt het heir in den afgrond dier sterre aan dwergen:
Bouwt uw nobelen geest als een burcht op de bergen,
Het rijzende licht te gemoet: —
Geen blikken zien terug naar beneden,
Wij graven zelve de treden,
Voort! voort!
Vast is het zog, dat zuigt om de stappen
Van uwen steigerenden voet, —
Lijkt het heir in den afgrond dier sterre aan dwergen:
Bouwt uw nobelen geest als een burcht op de bergen,
Het rijzende licht te gemoet: —
Geen blikken zien terug naar beneden,
Wij graven zelve de treden,
Voort! voort!
Raapt in uw vlucht hèm die vóór u neerzakte,
Roept het alarm in 't hart dat verzwakte,
Of laf zich in wanhoop verschanst, —
In uw oog sta de vlam van uw schoone ontroering,
Tot de lucht met het vuur uwer heete vervoering
Uw rustige morgenster kranst: —
Tot haar licht in lichter dag vergaat,
Tot gij staat in den dageraad — —
Voort ! voort!
Roept het alarm in 't hart dat verzwakte,
Of laf zich in wanhoop verschanst, —
In uw oog sta de vlam van uw schoone ontroering,
Tot de lucht met het vuur uwer heete vervoering
Uw rustige morgenster kranst: —
Tot haar licht in lichter dag vergaat,
Tot gij staat in den dageraad — —
Voort ! voort!