Eerste Oogst/Nachtwind
← Angst | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Dageraad → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 16 ]
XIV.
NACHTWIND.
De wind loopt in den zwarten nacht te loeien,
Hij rent de wereld door om iets te moorden,
Of ik verstond die weggerukte woorden —!
Daar is een wild gerucht, een lied aan 't groeien!
Hij rent de wereld door om iets te moorden,
Of ik verstond die weggerukte woorden —!
Daar is een wild gerucht, een lied aan 't groeien!
Mijn schemer-stille huis wacht dien verstoorden
Vreemdling, — daar komt hij door, het venster roeien
En blaast mijn rozen, die in 't lamplicht bloeien,
Over de slapende aarde, als roode akkoorden.
Vreemdling, — daar komt hij door, het venster roeien
En blaast mijn rozen, die in 't lamplicht bloeien,
Over de slapende aarde, als roode akkoorden.
Als een vergeten beeld zat ik te staren,
Mijn schemerende ziel hoorde niets meer, —
Totdat op eens een lied de stille snaren
Mijn schemerende ziel hoorde niets meer, —
Totdat op eens een lied de stille snaren
Deed beve', en ritmen rilden in een heer
Mijn roode lippen af, als roode blaren, —
De stormwind strooit ze in vreemde zielen neer.
Mijn roode lippen af, als roode blaren, —
De stormwind strooit ze in vreemde zielen neer.