Eerste Oogst/Najaarsdroom

[ 41 ]

XXXVII.

NAJAARSDROOM.




De Zomer is voorbij — voorbij!
Langs alle vensternissen
Staan madelieven, rij — aan rij
In lange witte rissen.

Als 't avond is, te rust — te rust!
Dan klim ik op de daken,
De blanke maan die kust — die kust
Margrieten tot ontwaken.

De bloemen groeien zacht — zoo zacht,
Die wind ik om mijn vingers,
Dan strooi ik door den nacht — den nacht
Die witte bloemenslingers.

En 's morgens vroeg, bij dag — bij dag,
Dan zijn de menschen mooier,
Dan vragen zij: wie zag — wie zag
Dien zilvren sterrenstrooier? —

De dagen gaan voorbij -- voorbij!
Ach ik kan in mijn leven
Den menschen zoo, bij tij — bij tij,
Niet meer dan bloemen geven!