Gezelle/De doornenboom

't Scheerwiel Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle

De Doornenboom

Quis nos separabit?
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel.

[ 56 ]

DE DOORNENBOOM.




De schamele, oude boom,
die midden in de vatep,
veracht en ongetroost,
des olieboeters staat;
hij weet dat 't zomer is
en zou hij, zou hij 't laten,
te bloeien, nu dat al
dat blomme is opengaat?

Gestapeld, rondom hem,
zijn tonnen, tonnen, tonnen,
die olie zweeten al,
en stinken. Schouwen ook,
verheven boven 't dak
des oliebouws, en jonnen
maar bitterheid den boom
en afgerolden rook.
[ 57 ]

Hij bloeien zal nochtans,
en, blij, de zonne bieden
de vreugde van zijn hert:
maar één en keer in 't jaar
en wilt het zomer zijn,
en mag't den boom geschieden
te bloeien in den dwang
van al die tonnen daar.

Hij bloeit en staat in 't wit
getooid, langs alle kanten
één vlage blommen duikt
zijn' takken, scheef en krom
de bietjes zie'k er zog
van zuiver zeem in zanten
de blommen in en uit
en uit en in, weêrom.

Bloeit helder, helder op,
o boom, en luide pralen
laat al uw lief gewaai,
deur dikke en dunne. Neen't
't en is maar éénen keer,
dat 't meie is; hillen dalen
zijn blijde; blijde zijt,
genoeg, genoeg geweend.
[ 58 ]

De tonnen staan alom
gestapeld: zwarte, zware
gedaanten, ongehier
van leelijkheid. Welaan,
o taaie doornenboom,
daar midden in, verjare
nog menigmaal uw hoofd,
vol bloeiend wit gelaân!

16/17/5 '97.