Gezelle/De kriekroode zunne
< Gezelle
← Aleer het licht ten avond raakt | Tijdkrans door Guido Gezelle | Het zonnelicht is neergedaald → |
Uitgegeven in Amsterdam door L. J. Veen. (gedicht de dato 1888-1889?) |
[ 20 ]
DE KRIEKROODE ZUNNE
De kriekroode zunne
zinkt zachtjes in ‘t nest,
dat God heur gebouwd heeft,
in ‘t avondgewest,
zinkt zachtjes in ‘t nest,
dat God heur gebouwd heeft,
in ‘t avondgewest,
van balken en boomen
en banken, zat blauw;
van doomen en dampen
en dompen, peersch grauw.
en banken, zat blauw;
van doomen en dampen
en dompen, peersch grauw.
Daar zinkt ze, gestadig
al schranken, naartoe;
daar gaat ze, de zunne
gaan slapen: ze is moe.
al schranken, naartoe;
daar gaat ze, de zunne
gaan slapen: ze is moe.
Heure oogen, die laaiden
met zoo veel geweld,
zijn dood van den vaak nu,
en nedergeveld.
met zoo veel geweld,
zijn dood van den vaak nu,
en nedergeveld.
Heur haar is gewompeld;
heur' kroone en heur staf,
heur' beste juweelen
zijn altemaal af.
heur' kroone en heur staf,
heur' beste juweelen
zijn altemaal af.
Zij nadert zoo nipte,
dat ‘t niemand en ziet:
ze schuift de gordijne, en...
ze ligt in heur sliet.
[ 21 ]De nacht komt ze dekken
en duffelen,... en zet
het maantje, om te waken,
rechtover heur bed.
dat ‘t niemand en ziet:
ze schuift de gordijne, en...
ze ligt in heur sliet.
[ 21 ]De nacht komt ze dekken
en duffelen,... en zet
het maantje, om te waken,
rechtover heur bed.
Goên avond, o zonne;
goên nacht: uw gestraal,
God zegene en beware ‘t,
en ons altemaal!
goên nacht: uw gestraal,
God zegene en beware ‘t,
en ons altemaal!