Gezelle/De zonneschicht
< Gezelle
← Hoe weet gij ‘t dan zoo wel | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Muggen → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 111 ]
DE ZONNESCHICHT
GEDOKEN diepe in 't stammig groen
van peerdeboon- en terruwstalen,
hoe lavende is het, asemhalen
en levenskracht weêr innedoen!
'k Zou blijven staan hier, stap aan stede,
zoo lang het licht mij dagen dede.
van peerdeboon- en terruwstalen,
hoe lavende is het, asemhalen
en levenskracht weêr innedoen!
'k Zou blijven staan hier, stap aan stede,
zoo lang het licht mij dagen dede.
't En is, van hier tot tenden uit,
zoo verre als bei mijne oogen dragen,
geen mensch te zien; de winden vagen
voorbij mij, over 't veie kruid
der wentelende koorenaren,
die langzaam op- en nedervaren.
zoo verre als bei mijne oogen dragen,
geen mensch te zien; de winden vagen
voorbij mij, over 't veie kruid
der wentelende koorenaren,
die langzaam op- en nedervaren.
De zonne zit mij, over 't hoofd,
te bliksemen ; de vonkenregen
verdappert: 't is den middag tegen;
de vogeltale is uitgedoofd;
daar waait een lucht mij ommentomme,
zoo noegzaam als de nagelblomme.
te bliksemen ; de vonkenregen
verdappert: 't is den middag tegen;
de vogeltale is uitgedoofd;
daar waait een lucht mij ommentomme,
zoo noegzaam als de nagelblomme.
De grond is drooge, en, nesch, beneên
den akker, schuilt nog veite in de aarde,
die verwe geeft aan 't verschgeblaarde
gebouwsel, langs de velden heen.
[ 112 ]'k Mag zitten waar ik zitten wille:
het kruid is dwee, de locht is stille.
den akker, schuilt nog veite in de aarde,
die verwe geeft aan 't verschgeblaarde
gebouwsel, langs de velden heen.
[ 112 ]'k Mag zitten waar ik zitten wille:
het kruid is dwee, de locht is stille.
Maar stooten doet de zonneschicht
mij, dóór end dóór de lijfsgewanden,
't geweld, dat in de hemelpanden
geboren en geborgen ligt;
het doet me een' vreemde deugd: in de âren
gevoele ik vochtig vier mij varen!
mij, dóór end dóór de lijfsgewanden,
't geweld, dat in de hemelpanden
geboren en geborgen ligt;
het doet me een' vreemde deugd: in de âren
gevoele ik vochtig vier mij varen!
8/1/'97.