Gezelle/Hebt meêlijen
< Gezelle
← Het gulden Vlies | Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle | De Leye → |
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel. |
[ 85 ]
HEBT MEÊLIJEN,
Hebt meêlijen met de boomen, laat
den bast hun ongeschonden;
bewaart ze voor de nijdigheid
der kwade nagelwonden;
geen onbermhertig menschenkind
ze dood en kwelle: geeft
de vrijheid aan des Scheppers hand,
die in hun lenden leeft.
den bast hun ongeschonden;
bewaart ze voor de nijdigheid
der kwade nagelwonden;
geen onbermhertig menschenkind
ze dood en kwelle: geeft
de vrijheid aan des Scheppers hand,
die in hun lenden leeft.
Hoe schandelijk ontmaakselt en
ontmooit gij mij de vrome,
de vrije en blije boomen, die ‘k
zoo geren tegenkome
omtrent uw huis en hof, o gij,
dien God met herte en oog
heeft toegerust, om Hem te zien
in ‘t heerlijk boomvertoog.
[ 86 ]
‘k Zie halfverroeste pikken, moê
van kappen en van kerven,
gehamerd om den esschenboom,
den esschenboom bederven,
daaraan het hekken vastgehaakt
de bilken sluit, en ‘t vee
belemmert, dat zijn vulte zoekt,
en voedsel, in de wee.
ontmooit gij mij de vrome,
de vrije en blije boomen, die ‘k
zoo geren tegenkome
omtrent uw huis en hof, o gij,
dien God met herte en oog
heeft toegerust, om Hem te zien
in ‘t heerlijk boomvertoog.
[ 86 ]
‘k Zie halfverroeste pikken, moê
van kappen en van kerven,
gehamerd om den esschenboom,
den esschenboom bederven,
daaraan het hekken vastgehaakt
de bilken sluit, en ‘t vee
belemmert, dat zijn vulte zoekt,
en voedsel, in de wee.
‘k Zie boomen, die gebonden staan,
in ‘s dwingers booze handen,
die nooit geen duimbreed af en laat
zijne ijzervaste banden,
maar, spannende en onroerbaar, al
dat leeft en roert in ‘t lijf
der boomen doet misdragen tot
een eerloos wanbeklijf.
in ‘s dwingers booze handen,
die nooit geen duimbreed af en laat
zijne ijzervaste banden,
maar, spannende en onroerbaar, al
dat leeft en roert in ‘t lijf
der boomen doet misdragen tot
een eerloos wanbeklijf.
Gebulte boomen zie ‘k, en die,
doorhakkeld en dooreten,
vol krammen en vol haken staan
gespijkerd en gesmeten;
die werken, zoo Gods wet hun wijst,
die tranen en die bloên,
o mensche, om eenmaal vrij te zijn
van al uw dertel doen.
[ 87 ]
Of staan ze meer niet vast genoeg,
de wortelvaste boomen?
en vreest gij dat ze henen-gaan
en meê met ‘t water stroomen;
of vliegen in de lucht, omdat
gij scherpe draden spint,
en lange reken boomen al
in snijdend garen windt?
doorhakkeld en dooreten,
vol krammen en vol haken staan
gespijkerd en gesmeten;
die werken, zoo Gods wet hun wijst,
die tranen en die bloên,
o mensche, om eenmaal vrij te zijn
van al uw dertel doen.
[ 87 ]
Of staan ze meer niet vast genoeg,
de wortelvaste boomen?
en vreest gij dat ze henen-gaan
en meê met ‘t water stroomen;
of vliegen in de lucht, omdat
gij scherpe draden spint,
en lange reken boomen al
in snijdend garen windt?
Och arme, en is ‘t genoeg u niet,
dat, schier nog ongeboren,
het hout alreê geknipt moet zijn,
geschonden en geschoren,
dat ‘t, galoos en tot alles dat
het niet en is gepraamd,
wordt "gloriette" en "pyramide",
en "espalier" genaamd?
dat, schier nog ongeboren,
het hout alreê geknipt moet zijn,
geschonden en geschoren,
dat ‘t, galoos en tot alles dat
het niet en is gepraamd,
wordt "gloriette" en "pyramide",
en "espalier" genaamd?
Hebt meêlijen met de boomen, laat
hun' schoonheid ongeschonden,
die schoonder is, onaangeroerd,
onvast en ongebonden,
zoo God ze liet gewassen zijn,
gewonnen en gebaard,
als al hetgene gij, o mensch,
verzint en hebt vergaard.
hun' schoonheid ongeschonden,
die schoonder is, onaangeroerd,
onvast en ongebonden,
zoo God ze liet gewassen zijn,
gewonnen en gebaard,
als al hetgene gij, o mensch,
verzint en hebt vergaard.
KORTRIJK, 1/11 '97.