Gezelle/De Leye
< Gezelle
← Hebt meêlijen | Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle | Duiven → |
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel. |
[ 88 ]
DE LEYE.
De Leye ligt zoo stille, alsof
van staal ze zou bedegen,
van louter staal en stijfheid zijn,
zoo blauw en,allerwegen,
zoo glad is, en zoo effen en
zoo bloot zij nu. De winden
en roeren niet of, roeren ze,
geen speur en is te vinden,
geen asemtje op de Leye ervan,
die staal is, onberoerd,
en alletwee mijne oogen tot
aan Harelbeke voert.
van staal ze zou bedegen,
van louter staal en stijfheid zijn,
zoo blauw en,allerwegen,
zoo glad is, en zoo effen en
zoo bloot zij nu. De winden
en roeren niet of, roeren ze,
geen speur en is te vinden,
geen asemtje op de Leye ervan,
die staal is, onberoerd,
en alletwee mijne oogen tot
aan Harelbeke voert.
De Leye en kapt mij ‘t kezzelspeur
niet af nu, en heur plasschen
en komt tot voor mijn voeten niet
den trakelwegel wasschen;
[ 89 ]ze'n slaat geen' witte kladden op
en neêre, alzoo de rossen
die, schuimende, in de stringen van
de wagens hossebossen;
maar stille ligt en lusteloos
ze omleege... stille staat
er Anneken, het maantje in, dat
zijn' schapen gadeslaat.
niet af nu, en heur plasschen
en komt tot voor mijn voeten niet
den trakelwegel wasschen;
[ 89 ]ze'n slaat geen' witte kladden op
en neêre, alzoo de rossen
die, schuimende, in de stringen van
de wagens hossebossen;
maar stille ligt en lusteloos
ze omleege... stille staat
er Anneken, het maantje in, dat
zijn' schapen gadeslaat.
Noch nacht en is noch dag geheel
en gansch het: tusschen beiden
kan hofgebouw en boomgewas
ik zien en onderscheiden,
die omgekeerd in ‘t water staan;
zoo schuren doen en schelven
en schepen uit de Zuiderzee,
vol vlas, - en ‘s lochts gewelven,
die zeggen: "Komt en kijkt, o mensch,
naar ons: met al uw macht,
ge'n kunt niet dat de Leye kan
bij ‘t vallen van den nacht!"
en gansch het: tusschen beiden
kan hofgebouw en boomgewas
ik zien en onderscheiden,
die omgekeerd in ‘t water staan;
zoo schuren doen en schelven
en schepen uit de Zuiderzee,
vol vlas, - en ‘s lochts gewelven,
die zeggen: "Komt en kijkt, o mensch,
naar ons: met al uw macht,
ge'n kunt niet dat de Leye kan
bij ‘t vallen van den nacht!"
7/11 '97.