Gezelle/Het hingstdier
< Gezelle
← Peren | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Wit en zwart → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 227 ]
HET HINGSTDIER
UIT zijn groote longerpijpen
rookt het ros, dat 't schaûwe geeft;
stampvoets stoot het, stijf en stevig,
dat de stompe steenweg beeft:
sterk van lijve, staal in de ooge,
kop omhooge,
huid ondrooge,
voorwaards voert het, nij'g en trotsch,
't hossebossend wielgeklots.
rookt het ros, dat 't schaûwe geeft;
stampvoets stoot het, stijf en stevig,
dat de stompe steenweg beeft:
sterk van lijve, staal in de ooge,
kop omhooge,
huid ondrooge,
voorwaards voert het, nij'g en trotsch,
't hossebossend wielgeklots.
Vriezen mag het, zonnebranden,
duister zijn, of helder dag;
ruw de weg, of effen; dapper
slaan of niet, de geeselslag,
pinnen zal me 't hingstdier, moedig,
trage of spoedig,
kittelbloedig:
deizen, dat en doet het niet,
alzoo lang het bane ziet.
duister zijn, of helder dag;
ruw de weg, of effen; dapper
slaan of niet, de geeselslag,
pinnen zal me 't hingstdier, moedig,
trage of spoedig,
kittelbloedig:
deizen, dat en doet het niet,
alzoo lang het bane ziet.
Edel dier, der Sasser vreugde,
geren zie 'k u lustig gaan;
geren zie 'k den last u volgen,
geren zie 'k uw' schoonheid aan,
denkend hoe, bij vroeger dagen,
[ 228 ] rossen lagen
neêrgeslagen,
vielen vóór het autaarvier,
zwolten in hun bloed, alhier.
geren zie 'k u lustig gaan;
geren zie 'k den last u volgen,
geren zie 'k uw' schoonheid aan,
denkend hoe, bij vroeger dagen,
[ 228 ] rossen lagen
neêrgeslagen,
vielen vóór het autaarvier,
zwolten in hun bloed, alhier.
Neen, en valt geen' valsche goden,
schoone peerden, meer ten zoen;
dient den mensche, en laat de menschen,
die gij dient, geen' dere u doen.
Die u, hingstdier, moegesmeten,
zonder eten
kan vergeten,
zulk een mensch, na mijnen zin,
zelve een dier is, meer noch min.
schoone peerden, meer ten zoen;
dient den mensche, en laat de menschen,
die gij dient, geen' dere u doen.
Die u, hingstdier, moegesmeten,
zonder eten
kan vergeten,
zulk een mensch, na mijnen zin,
zelve een dier is, meer noch min.
God en doemde u niet ten kwade,
God en hiet u kwellen ooit;
zij de krebbe u wel voorzien, en
zij de stal u wel gestrooid:
helpt de boeren, helpt de sterken,
neerstig werken:
op uw' vlerken,
vliegt den wind voorbij, en dan,
haalt er eere en haver van!
God en hiet u kwellen ooit;
zij de krebbe u wel voorzien, en
zij de stal u wel gestrooid:
helpt de boeren, helpt de sterken,
neerstig werken:
op uw' vlerken,
vliegt den wind voorbij, en dan,
haalt er eere en haver van!
«Horsenvleesch en zult gij eten, »
geldt het nu nog, hier en daar:
« want, het bloedde vóór den afgod ! »
Vroeger was dit zeggen waar:
zijn die dagen lang verleden,
[ 229 ] zijn het heden
ander' zeden,
Vlaming, na den ouden eesch,
nooit en ete ik — peerdevleesch,
geldt het nu nog, hier en daar:
« want, het bloedde vóór den afgod ! »
Vroeger was dit zeggen waar:
zijn die dagen lang verleden,
[ 229 ] zijn het heden
ander' zeden,
Vlaming, na den ouden eesch,
nooit en ete ik — peerdevleesch,
23/9/'96.