Gezelle/Hoe zeere vallen ze af

Het hazegrauwt Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Hoe zeere vallen ze af

Van den ouden boom
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 273 ]

HOE ZEERE VALLEN ZE AF


HOE zeere vallen ze af,
  de zieke zomerblåren;
hoe zinken ze, altemaal,
  die eer zoo groene waren,
    te grondewaard!
Hoe deerlijk zijt gij ook
  nu, boomen al, bedegen;
hoe schamel, die weleer
  des aardrijks, allerwegen,
    de schoonste waart!

Daar valt er nog een blad;
  het wentelt, onder 't vallen,
den alderlaatsten keer,
  en 't gaat de duizendtallen
    vervoegen thans:
zoo zullen ze, een voor een,
  daarin de winden bliezen
vol luider blijdzaamheid,
  nu tonge en taal verliezen,
    en zwijgen gansch.

Hoe zeere vallen ze af,
  onhoorbaar in de lochten,
en schier onzichtbaar, in
  de natte nevelvochten
[ 274 ]    der droeve maand,
die, 't ijzervaste speur,
  ontembaar ingetreden,
die al de onvruchtbaarheid,
  die al de onvriendlijkheden
    des Winters baant!

Daar valt er nog een blad,
  daar nog een, uit de bogen
der hooge boomenhalle,
  en 't dwerscht den onbewogen
    octobermist:
't en roert geen wind, geen een,
  maar 't leken, 't leken tranen,
die men gevallen zou
  uit weenende oogen wanen:
    één kerkhof is 't!

Gij, blåren, rust in vreê,
  't en zal geen een verloren,
geen een te kwiste gaan
  voor altijd: hergeboren,
    die dood nu zijt,
  zal elk van u, dat viel,
  de zonne weêr ontwekken,
zal met uw' groenen dracht
  de groene boomen dekken,
    te zomertijd.

o Zomer!... Ik zal eens
  ook Adams zonde boeten,
[ 275 ]gevallen en verdord
  in 's winters grafstêe, moeten;
    maar, 's levens geest,
dien Gij gesteken hebt
  in mijn gestorven longen,
dien zult gij mij voor goed
  niet laten afgedwongen,
    die 't grafontreest!

14/10/'94.