Gezelle/In te speravi

Vertijloosheid Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

In te speravi

Het winterspook
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 302 ]

IN TE SPERAVI...


DE wind de boomen henenvaagt,
die de armen steken uit, alsof
zij, schielijk uit het land gejaagd,
hunne erve ontliepen: bijzend stof,
en loof, dat los is, vaart gezwind,
ze volgend, in den wervelwind.

Waarheen, o boomen, vaart gij, die,
te vroeg eilaas, onterfd, onteerd,
ik een en al verhuizen zie?
Wie weet wanneer ge ook wederkeert?
Waar is het dat gij henengaat.
alhier en ons alleene laat?

't Al meê vliegt, meê met u, en daar
en blijft, o edel boomgewas,
het nabeeld en 't geheugen maar
uws meiloofs, dat zoo schoone was:
de wind heeft u voorbij gegaan,
eens loopens, en 't al meêgedaan.

[ 303 ]
De ziele is uit uw lijf gelicht,
geen verwe en voert ge, en donker valt,
gesperteld, onder 't manelicht,
de schaduwe uwer boomgestalt:
het leven is uit hage en heg,
de vriendschap en de vreugde is weg!

Wat laat gij ons? Al sprakeloos
nu, de onbewoonde nestjes, ach,
daar menig herte, bange en boos,
zijns levens hope in liggen zag,
ontloken eens en uitgebroed,
van oorverdoovend veugelgoed.

Geen tortelduifsche talen teêr,
noch nachtegaal, noch merelaar;
't gekwikkwak van den kwakkel meer
en hoore ik, noch de vinken slaan;
maar overal zit, ongenood,
nu kerkhofstilte en kale dood.

Wat laat gij ons? Nog vreugde? Neen,
een stom en steenig jaargetij,
te murwen door geen traangeween,
noch door wiens bede of boete 'et zij:
tot sterke rotsen stijft het al,
geen bronne die nog leken zal.

[ 304 ]
Wat laat gij ons? Geraamten van
uwe al te onvaste aanschouwbaarheid;
geraamten, door den grafputman
hun kerkhof en de ruste ontzeid;
die, dreigend met de roeden, staan
om hongersnood in 't land te slaan.

Afschuwlijk is de schurde kant
des jaars, en onverbidlijk is
uw' bede, o noodsche dwingeland,
die grinst, in 's Winters wildernis:
de hope alleen, zoo God mij ziet,
o Winter, die en doodt gij niet.

Ik hope in U, die middenvast,
onwandelbaar in 't wezen staat;
die, rondom U, dat waant en wast,
om Uwentwille, in 't leven laat:
ik hope in U, dien tel noch tijd
en tikt: die één, die eeuwig zijt!

15/11/'94.