Gezelle/Op de wagens

't Vriest Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Op de wagens

Winternacht
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 25 ]

OP DE WAGENS


SLAANDE rolt het rad daarhenen,
op de vastgevrozen schenen:
  't ruchtbaar roerend, ronkend staal
  rooft mij oore en tonge en taal.

Dichte ineengevlokte vlagen
doom, lijk snee, die versch is, vagen
  snel voorbij; en, stikken lands
  verre, zie 'k hun' witten glans.

Overal, omleege, omhooge,
hier en daar en vat mijne ooge
  niet als witzijn, als en als,
  wit gelijk nen zwanenhals.

Zwart alleen zijn esschen, iepen;
zwart de duistere boomenstriepen,
  ginder, lijk nen dam, geleid,
  tenden al die wittigheid.

Kwetsen zie 'k uwe ingewanden
mannevolk, die, happe in handen,
  moeder Eerde, in uwen schoot,
  grijpen naar hun daaglijksch brood.

Kraaien, nu waarom niet laten
ééns uwe arme voeten baten
[ 26 ]  't dikke van uw' kleêren? Zwart
  zit gij in de snee en schart!

't Doet mij dere, en 'k wou ulieden
veerdig hulpe en bijstand bieden:
  horkt!... Maar, eer 'k een zake u zeg,
  roeit gij, van den werke, weg!

't Sneeuwt nog eens al! Op en neder
danst het lijzig lochtgeveder;
  uit den hoogen afgedaald,
  't een witje om het ander dwaalt.

Roeren doet de locht, alomme
vol gestorte runselblomme;
  room gelijk, die, moegepord,
beuter, onder 't keernen, wordt.

't Sneeuwt! Hoe gaat, hoe gaat ge varen,
die 't, met een, met al te sparen,
  kostet houden, nog nen dag
  's maals, aleer de snee daar lag?

Die de vogels, zonder zaaien,
laat den scherpen honger paaien,
  Heere, neemt uw volk in acht,
  dat van U nen troost verwacht!

Slaande rolt het rad daarhenen,
op de vastgevrozen schenen;
  't rap, mij verder voerend, staal
  rooft mij oore en tonge en taal.

14/2/95.