Het winterspook Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Op krukken

Memento homo
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 308 ]

OP KRUKKEN


WAAROM, waarom
en wete ik niet,
het kwelt mij, al
  te onzelden,
een zwarigheid,
die 'k nooit en kan,
wat poge ik doe,
  vermelden.

Daar hapert iets
aan ziele, aan lijf,
aan bei misschien
  te zamen,
daarvan ik dit
noch dat en weet
beseffelijk
  te namen.

Als 't avond is,
't zou middag of
't zou morgen zijn
  mij moeten;
als 't morgent weêr,
of noent, 't en geeft
mij geen, of kleen,
  verzoeten.

[ 309 ]
't Is winter: « Of
het zomer ware,
of lang en schoon
  de dagen! »
Des zomers: « Ach,
hoe lange ik naar…
hoe lusten mij
  de vlagen! »

't Verdriet mij, in
de steê, en 'k ga
te lande, om lust
  en leven.
Te lande : « 't Doet
mij deugd in stad,
och, ware ik daar
gebleven::! »

Ze komen en
ze zoeken en
ze vinden mij,
  de dezen,
daar verre ik van
begere, en bij
geene zulke meer,
  te wezen.

Alleene en is 't
niet houdelijk:
[ 310 ]« Och, mochte ik mij
  één vinden,
die 't kluwen van
mijn herte hielp
mij, heel en al,
  ontwinden! »

Als alles mij
te monde gaat
en meê, naar mijn
  verlangen,
dan is het, dat
ik, lui en lam
en lusteloos,
  blijf hangen.

Waarom het is
en wete ik niet,
noch hoe het is
  en wete ik:
maar dat het is,
en 't lastig is,
om lijdene, 'n
  vergete ik!

't En helpt al niet
te zitten en
te snuisteren
  in boeken;
[ 311 ]'t en zijn voor dit
mijn ongemak
geen kruidekens
  te zoeken.

't Moet ievers iets,
onvindbaar nu,
toch vindbaar zijn
  mij, mensche;
die, half verzaad,
her, altijd her,
geheel verzaad
  mij wensche.

't Zal beter, als
de spa gevaagd
is, eenmaal, ééns
  gelukken:
naar hooger goed
als wereldsch goed,
hier springen wij……
  op krukken.

22/1/'97.