Zegepraal door Guido Gezelle
Uit Laatste gedichten

De zonne vecht! Het noordervolk
     komt woedend opgestoven,
de diepten uit, afgrijzelijk
     verbolgen. Bergen boven
malkanderen zij werpen gaan,
     in ‘s hemels aangezicht:
den al te schoonen dag uitdoen,
     en dooden ‘t zonnelicht!

Het spettert, uit de wolken, vier
     en vlamme, kwade steenen,
van rammelenden hagelslag,
     en bliksem, al met eenen,
vergâren mij de reuzen in
     hun vuisten vol geweld,
en ruien ze, onbermhertiglijk,
     daarheen, in ‘ zonneveld.

‘t Is donker nu, ‘t is donkerder,
     nog donkerder! Gevaren,
als machtig, overmachtig groote,
     en mammothsche adelaren,
omslaan de wolken alles, en,
     voor ‘t nachtelijk bedwang,
onthemelt al dat hemel is,
     in ‘s hemels zwart gevang.

‘t Is donker! Zal ‘t verwonnen zijn,
     dat overheerlijk blaken,
dat altijd even schoone van
     de schoone zonnekaken?
‘t Is nacht! En zijt voor goed nu gij
     gedompt en doodgedaan?
gij, beeld des Alderhoogsten, zult
     gij, stervend, ondergaan?

Staat op! Het worde dag weêrom!
     Staat op, en slaat die booze,
die duistere onbedachten, gij,
     des hemels schoone rooze;
gij, onverkrachte lichtvorstin,
     staat op, uit uwen schans,
en plettert, onbermhertiglijk,
     die domme reuzen gansch!

De zonne vecht! Zij duwt den spiet,
     den onverwonnen gaffel
des zonnelichts, de reuzen in
     den zwartgezwollen naffel;
ze bersten, en ze bulderen
     malkander slaande, intween;
en, hersens in de kele, valt
     het reuzenrot ineen.

Ze pletteren te grondewaard,
     ze pletsen en ze plassen,
dat ‘t bommelt in de lucht alom:
     lijk honden zijn ‘t die bassen.
De wereld stroomt, afgrijzelijk,
     van ‘t bloed alsof het waar',
van de eindelijk verwonnen en
     verwenschte reuzenschaar.

Ze ‘n zijn niet meer,... ze ‘n zijn niet meer.
     Ze waren!... In hun stede
komt herlderheid, komt hemelsblauw,
     komt goud, dat schittert, mede.
De zonne vocht, de zonne won,
     en, tierende overluid:
"Hier ben ik!" roept ons zonneken,
     "des vijands vonke is uit!"

12/3/1897