Gezelle/o Liefelijke
< Gezelle
← Oosteren | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Weldadig zonneweer → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 77 ]
O LIEFELIJKE
O Liefelijke lentedagen,
geen schoonder al het zappig groen,
dat de eerstontwekte boomen dragen,
dat de eerste lonken wassen doen
van 't ongeweldig zonnewezen,
dat, nauwlijks nog de kimme ontrezen,
ten avonde ebt al, na den noen.
geen schoonder al het zappig groen,
dat de eerstontwekte boomen dragen,
dat de eerste lonken wassen doen
van 't ongeweldig zonnewezen,
dat, nauwlijks nog de kimme ontrezen,
ten avonde ebt al, na den noen.
o Kostelijkste, o lieve stonden;
o vluchtig, o verganklijk iet,
dat boodschapt, en gaat aanverkonden,
des fellen Zomers hard gebied !
o Mochte 't altijd lente worden,
en lente zijn, van ende torden
des vollen jaars, en anders niet!
o vluchtig, o verganklijk iet,
dat boodschapt, en gaat aanverkonden,
des fellen Zomers hard gebied !
o Mochte 't altijd lente worden,
en lente zijn, van ende torden
des vollen jaars, en anders niet!
Doch neen: het kind zal groot bedijgen,
zal jonkheid worden, onbejaard ;
zal mannenkracht, zal vroomheid krijgen,
zal stervend gaan ten gravewaard !
Zoo lijdt het al voorbij: dat even
geboren was zal morgen sneven,
ach !... sterfree' wordt elkeen gebaard!
[ 78 ] Gij, ongeboorne alleen, en vrijezal jonkheid worden, onbejaard ;
zal mannenkracht, zal vroomheid krijgen,
zal stervend gaan ten gravewaard !
Zoo lijdt het al voorbij: dat even
geboren was zal morgen sneven,
ach !... sterfree' wordt elkeen gebaard!
van de oude dood, die 't al verslindt;
Gij, dien ik, neêr in 't stof, belije,
dat mij te omarmen reeds begint,
Gij zijt de onvalsche lente, en 't leven
dat Gij belooft, dat kunt Gij geven,
onsterflijk Heere, uw sterflijk kind!