Gorter/De lamp schijnt, de kamer is open

[ 126 ]


De lamp schijnt, de kamer is open —
buiten hoor ik de wind loopen.
De bladen, de flappende bladen,
de flaplentebladen — de flapnachtbladen,
ze zijn groen en ze zijn zwart en slap —
hun natte lippen, 't slap handegeklap —
hoor 't opwaaien, 't alle-weggaan,
daar komen ze weer aan —
het schermutsel in ' t donker van zachte wapenen,
het aan elkaar klapperen,
hoor ze in de verte aangaan,
de nacht is heel open gegaan
als sluizen —
langs mijn hand koel gezoen en gestrook,
het licht schijnt als in rook,
't is als om slapen te gaan,
in 't schijnlicht, die vlijblaân, 't opgaan, 't neergaan.