Heinrich Witte-Wandelgids Bennekom (1902)/16

[ 85 ]
 

XVI. NOG EEN WANDELING IN HET WESTEN.

 

Wij wandelen nu den grintweg op in de richting naar 't station, en wel tot aan de eerste inrijlaan van Hoekelum.

Daar tegenover, dus ook tegenover het woonhuis van den boschopzichter, dat op den hoek staat, is een zandweg, die naar de boerderij loopt, welke wij van den weg af zien. Het is nog een gedeelte van Hoekelum.

Deze boerderij gaan we langs en vervolgens een tweede, die een weinig van den weg af aan een zijlaantje staat[1]. Dit beuken- en eikenlaantje maakt juist hier een kromming en zet zich ter zijde van den karreweg voort.

Wij volgen het tot waar het zich weer naar links ombuigt en recht op een boerderij aanloopt.

Hier maakt ook onze weg een buiging naar links, tot aan een volgende boerderij ter linkerzijde, waar de weg [ 86 ]naar rechts ombuigt, om, een klein eind verder, bij een boerderij ter rechterzijde, weer links af te gaan, en wij dus niet den weg schuins over rechtuit nemen.

Een aardig berkenlaantje ter zijde van den ruwen zandweg geeft ons zekerheid dat we niet verkeerd wandelen.

Wij blijven rechtuit gaan, den hier in schuine richting rechts afwijkenden weg voorbij[2]; slaan daarna links en onmiddellijk weer rechtsom, en komen dan op een zeer breeden, rechten weg ter wederzijde met kreupelhout bezet, aan 't einde waarvan wij een huis zien.

De open plek waar wij nu uitkomen herkennen wij als dezelfde waar we op onze vorige wandeling terecht kwamen (zie bladz. 84), en den weg naar het dorp vinden we dus nu van zelf.

We kunnen dan een goed uur nadat wij vertrokken terug zijn, zoodat het zeer goed mogelijk is dat men er nog wel gaarne een half uur meer aan wil geven.

Niets is eenvoudiger. In plaats van linksaf te gaan, [ 87 ]slaat men dan bij die hoeve rechtsom; volgt den weg rechtuit en komt dan aan de groote laan, die in de Lange steeg bij Steenbergen uitkomt. Wandelt men, na linksom geslagen te hebben die laan ten einde, dan kan men, als men er nog meer van wil hebben, aan het einde daarvan rechtsaf op den Vijver van Nergena afgaan.

Wil men dezen nog al langen omweg niet maken, dan gaat men verder rechtuit langs de kerk en school der doleerende gemeente op het dorp af.

Rekent men voor deze wandeling anderhalf uur, dan zal men niet veel te kort komen. Neemt men er den vijver bij, dan minstens een half uur langer, of zooveel meer als men zich daar wil ophouden.

 

De wandelingen ten Westen van den grooten weg zijn heel wat anders dan die in de Oostelijke streken.

Hier geen bergachtig landschap, ook geen bosschen en geen heidevlakten, 't Is deels bouw- meest weiland, maar langs die wegen treft men hier ruime vergezichten, met fraaie boomgroepen, elders zeer aantrekkelijke, zelfs idyllische plekjes aan, en zij leveren over 't algemeen verscheidenheid genoeg op, om den wandelaar in een aangename stemming te brengen.

Wat dit is, valt in 't algemeen moeilijk te zeggen; vooral daar hierbij de verschillende temperamenten en schoonheidsopvattingen een groote rol spelen. Een motief b.v., dat een schilder in opgetogenheid brengt, zal een ander, die, wat dichterlijker in zijn waardeering der natuur gestemd, aan een kalm idyllisch plekje de voorkeur geeft, allicht minder aantrekken; een ruwe weg, met diepe karresporen, die zeer "malerisch" is volgens den één, zal den ander doen pruttelen over de onbegaanbaarheid.

[ 88 ]Over den smaak valt niet te twisten, maar dat ook deze wegen, waarvan wij er slechts enkelen leerden kennen, vooral ter afwisseling voor velen zeer aantrekkelijk zijn, kan onmogelijk twijfelachtig wezen.

Op een zaak voor den wandelaar van beteekenis dient men echter te letten, 't is namelijk deze, dat verscheidene, ja de meeste van die wegen, bij regenachtig weer of kort na een regenbui, voor wandelaars niet geschikt zijn; terwijl daarentegen onder dergelijke omstandigheden het wandelen in de hoogere Oostelijke streken niet het allerminste bezwaar oplevert.

 

 
  1. Hier tegenover, dus aan de rechterkant, is een zijweg. Men kan dien inslaan, ingeval men (natuurlijk langs een omweg) achterom naar 't Station wil wandelen. Volgt men dien, slechts zorgende bij de krommingen er op te letten dat men de Noordelijke richting houdt, dan komt men ten laatste in de vlek Maanen te recht, dicht bij den spoorweg, maar toch een goed eind ten Westen van het Station, dat men daar op een afstand ziet, en waar een weg naar toe loopt. Die er gelegenheid en lust voor heeft kan dus van 't Station af deze geheele Westelijke streek tot Wageningen toe afwandelen, hetzij in eens of bij gedeelten, en haar voor zoover zij tot Bennekoms omstreken kan gerekend worden te behooren, leeren kennen.
  2. Liefhebbers van in 't wild groeiende bloemen kunnen een mooi plekje vinden, als ze dien weg ter rechterzijde volgen, 't Is een breede rechte weg, die eindelijk in schuine richting rechts afgaat, daar waar hij zich met een rechten hoek ook naar links ombuigt. Hier ziet men ter rechterzijde een voetpad, dat zich een heel eind ver tusschen de velden uitstrekt. Aan weerszijden gras, met een zeer veel verscheidenheid opleverende flora. In Juni en Juli kan men daar honderden Orchideeën plukken en later in den zomer de fraai blauwe Gentianen. Ten langen leste komt het in beteelde landen uit, zoodat men langs hetzelfde pad moet terugkeeren.
    Nu behoeft men niet weer dien breeden zonnigen weg terug te nemen, maar kan men—en 't is ook verkieslijker—rechtuit gaan een vrij langen, deels beschaduwden zandweg, langs een paar boerderijen. Slaat men dan ten laatste linksom, zoo komt men weldra aan de groote dichte laan welke op die van de Lange steeg, bij Steenbergen uitloopt (zie bladz. 84).