Het Esperanto/III
← II. | Het Esperanto (1902) door Antoon Jozef Witteryck | IV. → |
III
De Kunsttalen.—Volapük.
Het is—denkt de heer Moch—priester Sotos Ochando, die de reeks eigentlijke kunsttalen geopend heeft; ten minste zijn werk schijnt het eerste van dat slag te zijn.
Het verscheen te Madrid in 't jaar 1860, onder titel: «Dictionnario de lengua universal.»
Het is een eerste werk, uitgegeven vóór alle ondervinding, en nogtans niet zonder verdiensten; maar het is te kunstig samengesteld en zijn stelsel zou met veel meer moeite geleerd worden, dan onze natuurlijke talen, hetgeen veel gezegd is.
Omtrent den zelfden tijd verscheen over dit vraagstuk een onderzoek van C. Letellier.
Maar het was priester Schleyer (1885), die de eerste ernstige studie uitgaf, iets dat waarlijk van belang en in alle punten volledig was. Die kunsttaal heeft nogtans niet gelukt, en zal niet lukken.
Moet men den slechten uitslag toewijden aan de rol, die het Volapük in de wereld spelen wilde?
Zekerlijk neen; maar aan het ontbreken der vereischten, om een waar algemeen spraakmiddel tot stand te doen komen. Deze zijn—gelijk wij reeds gezegd hebben—eene goede beredeneering, eene ware eenvoudigheid, eene groote buigzaamheid: zonder dewelke eene taal niet gemakkelijk kan toegepast worden noch in korten tijd geleerd.
Nu, de naam der taal zelve, Volapük, is voor de [ 15 ]taalgeleerden, die op de hoogte niet gebracht werden, een onverklaarbaar woord; de woorden dier taal zijn zo vreemd dat ze moeilijk onthouden worden, en zoo stootend en hortend, dat zij soms met moeite uitgesproken worden.
Waaruit spruiten die gebreken?
De uitvinder van Volapük heeft het ongelukkig gedacht gehad, van het gehaal en gansch op zich zelven te maken, zonder zooveel als het mogelijk is aan onze talen te ontleenen.
Dat stelsel a priori moest door zijn volstrekte nieuwigheid, iedereen op den dool brengen, en, hoe eenvoudig het ook mocht schijnen, het geheugen verpletteren; en alzoo viel het uit.
Want de wijze waarop het Volapük te werk gaat, strijdt met de redeneerkunde, hetgeen eenige voorbeelden klaarblijkend zullen doen verstaan.
Het woord Volapük, dat de nieuwsgierigheid van zoovele menschen tot in den hoogsten graad wekte, is samengesteld van Vola genitief van vol, gemaakt van het Engelsch woord world, (heelal); en pük beteekenende spraak, van het Engelsch speak (spreken).
Volapük wil dus zeggen wereldspraak.
Maar ziet hier nog wat beters? Weet gij wat Melop zeggen wil?
Priester Schleyer ontleent aan Europa den uitgang op, om in 't algemeen een vaste werelddeel aan te duiden. Daarna gaat hij op zoek in Amerika, om er eene kenmerkende lettergreep te vinden. A kon niet dienen, want die letter is gemeen aan Afrika, Azië en Australië, en de heer Schleyer houdt zich tevreden met mer.
Alzoo is Merop zooveel als Amerika.
[ 16 ]Alleenlijk, omdat de Chineezen de r niet hebben, hij ook wil er weinig van weten, en zet meestal de l in de plaats; mer is nu mel, en Amerika wordt Melop.
Voor dezelfde gewichtige redenen, Azië is Silop, Europa Yulop, Afrika Fikop en Australië Talop.
Moet er niet gezegd worden dat zoo eene doenwijze kinderachtig is?
En nogtans moeten wij er op aandringen.
Met alzoo de hoofden te draaien, heeft het Volapük het meeste kwaad gedaan aan het gedacht eener wederlandsche taal.
Volgens heer Moch's geheel juiste bemerking—eene omstandigheid, klein in den schijn, kwam zoo niet het getal der volapukisten, toch dit dergenen die kennis met de taal wilden maken, vermeerderen. Die omstandigheid was enkel de naam der nieuwe taal.
Tot dan toe hadden zijne voorgangers nooit gedacht de vrucht hunner opsporingen met eenen eigen naam te dopen. Heer Schleyer vond voor zijne taal eenen naam, moeilijk om verstaan, maar zoo gemakkelijk om te onthouden, dat hij de instorting zijner uitvinding overleefd heeft.
Op heden, is het woord Volapük een gemeene naam geworden, op onbedachtzame wijze, aan alle wederlandsche taal gegeven; nog meer, het gebeurt niet zelden, wanneer iemand eenige onverstaanbare volzinnen of woorden hoort, dat hij uitroept: «Het is Volapük!»
Die algemeene bekendheid van het Volapük verplicht ons, hoe weinig het nu ook in gebruik zij van [ 17 ]op zijne voornaamste onvolkomenheid en gebrekkigheid weder te keeren.
De uitvinder, verre van gelijk vele zijner voorgangers als ontwetend te mogen beschouwd worden, was zonder twijfel een ervaren taalkenner; hij had meer dan vijfig talen geleerd. Maar alhoewel taalkenner, daarom was hij geen taalkundige, noch taalbeoordeeler, en om eene taal tot stand te brengen, die vol levenskracht was, moest hij, bij de kennis van vele bestaande talen, de bekwaamheid voegen van ze te beoordelen en te vergelijken, hetgeen de taalphilosophie uitmaakt.
Aangezien deze begaafdheden hem ontbraken, heeft heer Schleyer geheel zijn stelsel op willekeurige vooroordeelen opgebouwd, en daarna al de woorden van zijne taal op den leest van zijn stelsel geschoeid.
Door eene onuitlegbare tegenstrijdigheid, terwijl hij grillig de best gekende wortelwoorden zoodanig veranderde, dat zij niet meer kennelijk waren, nam hij de moeite niet, de uitgangen gelijkvormig te maken. Alzoo kwam het, dat het onmogelijk is, bijvoorbeeld een zelfstandig naamwoord bij middel zijner vorming van een bijwoord te onderscheiden.
Ook, eens dat de ieverigste voorstaanders van het grondgedacht eener algemeene taal tot hem overgekomen waren, of ten minste, wanneer hij deze had overhaald, die het gemakkelijkst waren om voldoen, begon de volapukische beweging weldra te verslappen, om korten tijd daarna geheel en gansch stil te vallen.
Het aandenken van het Volapük, zal welhaast alles zijn wat er van de taal nog zal overblijven.
[ 18 ]Het is slechts twaalf jaar geleden, dat het Volapük opkwam, en sedert zijn er een dertigtal andere algemeene talen voorgesteld geweest, die het zonder twijfel overtreffen.
Alleenlijk is er slechts ééne, die op volmaakte wijze voorgesteld werd.
Wij willen nogtans de bijzonderste aanduiden, al ware het maar om de geschiedenis van dit vraagstuk zoo volledig mogelijk te geven.
De stelsels a posteriori of door gevolgtrekking verkregen zijn:
- De pasilingua, van Steiner;
- de lingua, van Henderson (Londen);
- het nov-latin, van doktor Rosa (Turijn);
- het neo-latin, van Cortonne (Nicea);
- de katholieke taal, van doktor Liptay (Parijs);
- de universala, van Heintzeler;
- de lingu intrnasionik, van W. Rosenberger, bestierder van de Akademi Intrnasionik de lingu universik te St Petersburg;
- het eenvoudig gemaakt latijn, van Gasté (Aken-Baden);
- en het stelsel van Raoul de la Grasserie, gesteund op de Grieksche wortelwoorden.
Van de stelsels a priori, of die niet op ervaring gegrond zijn, noemen wij:
- de Spelin, van Bauer;
- de «do, ré, fa, ré, si, la,» van Sudre;
- het «chabé» of «natuurlijke taal» van ingenieur Maldant.
De «do ré fa, ré si la» van Sudre, beweerde alle gedachten uit te drukken, en dat op alle mogelijke wijze, door de verbinding der zeven muzieknoten.
[ 19 ]Voor hetgeen het «chabé» van ingenieur Maldant, aangaat, het zal ons een klaar voorbeeld voor oogen stellen, der vreemde gedachten die ons vraagstuk heeft doen ontstaan.
Het aanzienlijk boekwerk van den heer Maldant werd door verscheidene dagbladen zeer wel onthaald.
De schrijver was klaarblijkelijk beter wiskundige dan taalgeleerde, en hij had bemerkt hoe in alle talen eene ware verkwisting van letters bestaat. Alzoo merkt hij aan, dat er woorden van tien, en meer letters zijn, alhoewel verbindingen van een kleiner getal zonder gebruik blijven.
Alzoo waarom zeggen «onverdraagzaamheid» (18 letters) wanneer om hetzelfde uit te drukken met eenvoudiglijk de geluiden « ab of aba », of al andere die in de Vlaamsche woordenlijst niet staan, hadde kunnen gebruiken? Met een geduld, van eene betere zaak waardig, had de ingenieur, al de verbindingen, die men maken kan, met op eene uitsprekelijke wijze de klinkers en medeklinkers te voegen, op eene reeks geplaatst. Hij vormde alzoo al de woorden van twee, drie, vier en vijf letters, die mogelijk waren; en wanneer dit gedaan was, kende hij aan al die samenvoegingen eenen zekeren zin toe.
Zeker is het, dat zonder vijf letters te moeten gebruiken, het reeds mogelijk is woorden genoeg te hebben, om ze in alle noodwendigheden te kunnen gebruiken.
Tot toppunt van boosheid—schertste heer Moch—de schrijver volmaakte zijn stelsel met eene schrijfwijze, die hij zelf uitgevonden had. Deze [ 20 ]bestond uit loodrechte en platte strepen, uit ronden en halve ronden!
Dusdanig is het «chabé» of «algemeene taal» van den heer ingenieur Maldant.
Wat er ook van wezen moge, al de pogingen, die wij komen aan te halen, bevestigen het het vraagstuk eener wereldtaal meer en meer onvermijdbaar opgedrongen wordt.
En zie, wij zijn nu gekomen aan de eenige oplossing,—de uitneming, dat wij hooger deden aanmerken—de eenige volledige, voldoende en wonderbaar gepaste oplossing, ons door het Esperanto gegeven.
Voor haar heeft onze navorsching alle zwarigheden genoeg uit den weg geruimd, om ons toe te laten eene beslissende en uitwijzende voorstelling van de oplossing te doen. Het is wat nu overblijft.