Het Vaderland/Jaargang 10/Nummer 303/In de zitting van de Tweede Kamer

‘In de zitting van de Tweede Kamer van 4 December ll. […]’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Het Vaderland, woensdag 25 december 1878, tweede blad [p. 1]. Publiek domein.

[ tweede blad, 1 ]In de zitting van de Tweede Kamer van 4 December ll. verklaarde de Minister van Binnenlandsche Zaken:
»Wanneer men zegt: er moet gelegenheid zijn om drankhuizen en dergelijke inrichtingen naar bepaalde gedeelten van de gemeente te verwijzen, dan zeg ik: het is reeds mogelijk naar de bestaande wet.”
Die verklaring zou misschien onopgemerkt voorbij zijn gegaan, indien er in de avondzitting van 20 December nog niet eens de aandacht op gevestigd ware, en toch is zij van het grootste belang. Herhaaldelijk toch hebben onder vroegere ministeries gemeentebesturen beproefd op die wijze althans eenigermate aan de toeneming van het aantal drankhuizen paal en perk te stellen, maar steeds word hun tegengeworpen: artikel 2 van de patentwet is met dergelijke verordeningen, waarbij drankhuizen naar bepaalde gedeelten van de gemeenten worden verwezen, onvereenigbaar — en het gevolg was, dat verordeningen van die strekking door den Koning werden vernietigd.
Thans zal dat niet meer gebeuren, want de Minister heeft met zoovele woorden de bevoegdheid der gemeentebesturen in deze erkend. En dat van die bevoegdheid een ruim gebruik zal worden gemaakt, mag zeker met grond worden verwacht. Nog onlangs hebben de burgemeesters van N.-Holland zich met een adres tot de Regeering gewend met verzoek het aantal drankhuizen te beperken; — wel een bewijs, dat men meer en meer overtuigd wordt van de noodzakelijkheid om de handen aan den ploeg te slaan.
Dat ook de Minister van Financiën in die richting wil werkzaam zijn, blijkt duidelijk uit de korte rede, waarmede hij bij de behandeling der wet op de Middelen den heer Borgesius heeft geantwoord. Niet alleen toch heeft de Minister verklaard, dat hij bij de herziening der patentwet verhooging van de patenten voor drankverkoopers op den voorgrond zal stellen, maar tevens heeft hij meegedeeld, dat hij in afwachting van de algemeene herziening der patentwet reeds een afzonderlijk ontwerp tot verhooging van de drankpatenten gereed heeft doen maken. De indiening van dat ontwerp, over welks min of meer wijde strekking de Min. nog geen bepaalde toezegging kon doen, wacht nog slechts op den uitslag van een aanhangig onderzoek aangaande den invloed op het kiesrecht en op de clandestine tapperijen. Dat onderzoek is nog niet geheel afgeloopen, maar — zoo verklaarde de Min. — »mijn aanvankelijke indruk is, dat het resultaat ons niet zal behoeven terug te houden van den maatregel, door den geachten afgevaardigde en mij gewenscht.”