Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Koets van Venus

Koet­se van Mer­cu­rius ‘Koets van Ve­nus’ door Ce­sa­re Ri­pa Koet­se van de Son­ne
Afkomstig uit Cesare Ripa et al. (1644) Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants, Amstelredam: Dirck Pietersz Pers, p. 271-272. Publiek domein.
[ 271 ]

Koets van Venus.

VEnus wort Iongh en ſchoon geſchildert met een krans van Rooſen en Mirthen, houdende in d’eene hand een Zeeſchelpe.
 Venus was naeckt gemaeckt, om de genegentheyt van de dertele omhelſingen, of om dat die geene die altijt te rugge gaet nae de dertle welluſten, dickwijls wert berooft van al het goede. Want de Rijckdommen worden van geyle Vrouwe verſlonden, het licchaem wort verſwakt, en de Ziele wort met ſoodanige vuylicheyt bemorſt, datter oock niet goeds noch ſchoons overblijft.
 De Rooſen en Myrthen zijn deſe Goddinne toegeheylight, door de gelijckheyt, die deſe reucken met Venus hebben, en door de aenſtoockingen en kracht, die de Mirth aen de geylheyt doet. Waer over de Comedyſchrijver Futurius, terwijl hy Digon de hoere afſchildert, ſeyt datſe hem de Mirth ſullen brengen, die hem krachtiger totte Minneluſten ſouden opſtoocken.
 De Zeeſchelp die zy in de hand heeft, bediet, dat Venus uyte Zee ſoude zijn gebooren, gelijck van veele wort verhaelt.
 Haer koetſe wort van twee duyven, gelijck Apulejus ſeyt, voortgetrocken, en ſoo men die beſchrijft, zijnſe boven maeten geyl, want naulijx iſſer tijd in ’t Iaer, datſe niet minne becken. Doch Horatius, Ovidius en Statius ſeggen, dat Venus van Swaenen is voortgetrocken, om te vertonen dat de Minne janckingen het geſangh der Swanen gelijck zijn, die ſoo veel te ſoeter ſingen, alſſe naeder [ 272 ]aen de dood zijn, en ſoo veel te meer verblijt ſich de verliefde, hoe hy meerder quellinge in de Liefde heeft. En om eenige verſcheydentheyt in deſe beeldniſſe te maken, ſeyt Giraldus, dat Venus koſt naeckt werden vertoont, op een Koetſe, voortgetrocken zijnde van twee Swaenen en twee Duyven. Haer hoofd ſoude men met Mirthe omkranſſen, hebbende voor haer borſt een vlamme Viers, en in de rechter hand een ronde Werrelts kloot, in de ſlincker hand ſoudeſe drie goude Appels hebben, en neffens haer ſouden de drie Gratien of bevalligheden ſtaen, mette armen over malkanderen geſlagen.
 De Globe of kloot bewijſt, dat Venus heerſcherinne en behoedſter is van de geheele Werrelt. De drie Appels zijn ter gedachtniſſe van ’t oordeel van Paris, tot lof van hare ſonderlinge ſchoonheyt. De Gratien zijn de Kamenieren van Venus, die de gemoederen, van die niet wel in de Deughd zijn geveſtight, lichtlijck aenlocken en vervoeren.