Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Pentimenti de Peccati

Pen­ti­men­to. Be­rouw Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1644) door Cesare Ripa et al.

Pen­ti­men­ti de Pec­ca­ti. Be­rouw van Son­den, p. 40

Pe­ni­ten­za. Be­rouw
Uitgegeven in Amstelredam door Dirck Pietersz Pers.
[ 40 ]

Pentimenti de Peccati. Berouw van Sonden.

EEn Man in ’t ſwart gekleet, gevoedert met taneyt, leggende op de knien, ſlaende met den rechter hand ſijn borſt, ’t hoofd een weynigh ſcheef houdende, de oogen ten hemel ſlaende, klaegende ſonder ophouden, hebbende een Pellicaen ter ſyden.
’t Berouw is ſoodaenige droef heyt, en ſulcken prickel, die den Menſche pijnight en angſtight, door de lelijckheyt, ſchandelijckheyt en ſchade van de bedrevene miſſedaet, die door de conſcientie is veroordeelt. Daerom ſeght David in ſijnen xxviii Pſalm: Daer is geen ruſte in mijne beenen, van wegen mijner ſonde.
De verwe van ’t kleed, en’t ſlaen op de borſt, bediet, de droefheyt en de overtuyginge van ſchuld van de bedrevene ſonden: om redenen als boven geſeyt.
Dat hy geknielt leyt, ſiende ten hemel, is om dat hy van God vergiffenis bid over ſijne bedrevene ſonden.
De Pellicaen, ſeyt S. Hieronymus, nae dat hy met ſijn nebbe ſijne jongskens heeft gedoot, blijft drie daegen in ſijn neſt, ſtaedigh klaegende, ’t welck een ſeecker werck is van berouw, gelijck Ruſcellus ſeyt. Ovidius ſeght in ſijne herſcheppinge over de allegorie van Biblis, die in een fonteyn verandert was, tot een voorbeeld van de traenen, dat, wanneer men gebracht is tot Berouw van onſe ſonden, dat wy dan in traenen ſullen verſmelten, tot een teycken dat wy waerachtelijck Berou hebben.