Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants/Vbrachiezza

Mi­nac­cie. Drey­ge­ment Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1644) door Cesare Ripa et al.

Vbra­chiez­za. Dron­cken­schap, p. 96

In­te­res­se pro­prio. Ey­gen-baet
Uitgegeven in Amstelredam door Dirck Pietersz Pers.
[ 96 ]

Vbrachiezza. Dronckenſchap.

EEn oude, roode en lachende Vrouwe, gekleet van verwe als de verdrooghde Rooſen, hebbende in de hand een drinckglas vol wijn, ter ſyden haer ſal een Pantherdier ſtaen.
Zy wort oud gemaeckt, om dat de overvloedige wijn, de Menſche haeſt oud en ſwack maeckt.
Het Pantherdier bediet, dat de Dronckerts raeſende zijn, vol ſnoode en wreede manieren, gelijck de Panthers: Waer van Ariſtoteles in ſijn Dierboeck gedenckt, datſe nimmer konnen werden getemt. En dit is in ’t gemeen de aert der Dronckaerts. Van haere aert en werckinge zijn de Poëten vol, en de dagelijxsche eervaerentheyt druckt haere manieren ſoo krachtigh uyt, datmen het reedelijcke uyte Dieren, en het onreedlijcke uyte Menſchen, wel kan onderſcheyden. Een Dier volght ſijn natuere en is vernoeght. Een Menſch doet gewelt aen de Natuere, en wort een beeſt, verlieſende alſoo ſijne eedele hoedanigheden. God heeft den Menſch, als ſijn beeld, geſchapen, maer de Menſch ſchept ſich ſelve, hier door, in een beeſt; dat heeft ſchaemte noch eere, ſoo doet oock de Menſch. De reeden en ’t verſtant zijn ter ſchuyl, en daer blijckt anders niet mette beeſten als de bloote romp. O ſchande! dat een ſoo eedel ſchepsel, ſich door den dronck in ſoo veelerhande wanſchepſelen hervormt.