[ Pl40 ]

[ 142 ]
 

DE NONPAREIL.

FRINGILLA CIRIS.


Onder den naam „Nonpareil" of „Sanspareil" kennen wij een vogel, die in Noord-Amerika te huis behoort en dikwijls bij ons als kamervogel wordt aangetroffen. Er bestaat voor dezen vogel tot nog toe geen Hollandsche naam; in zijn vaderland wordt hij Pape, Tanager en ook Nonpareil genoemd, welke laatste naam van zijn fraai gevederte is afgeleid. Hij komt in vorm het meest de Musschen (Passer) nabij en maakt met nog eenige andere soorten het ondergeslacht Cyanospiza uit. In zijn vaderland wordt hij, om zijne fraaije kleuren, veel in kooijen gehouden. Hij is aldaar een trekvogel, die 's winters tot het Zuiden van Canada, soms ook tot Mexico trekt.

Het mannetje heeft des zomers een prachtkleed, zeer verschillend van zijn wintertooi. Bijgaande afbeelding is naar een in zijn vaderland geschoten voorwerp vervaardigd, omdat de in gevangenschap verkeerende voorwerpen soms aanmerkelijk van den grondvorm afwijken. In hun winterkleed hebben de mannetjes de onderdeelen helder chromaatgeel, de kop donker cobalt-blaauw, rug en vleugeldekveêren grijsachtiggroen, staart- en groote vleugelpennen groen naar het olijfkleurige trekkende, en den bek meer bruinachtig, terwijl de roode kleur der oogleden dan geel is. In hun zomerkleed zijn de onderdeelen, de oogleden en de stuit helder ceriserood; de kop, namelijk de wangen, bovenkop en nek, donker ultramarinblaauw; de rug en schouderveêren helder groen; de vleugelpennen der tweede orde, aan de buitenvlag bruin en naar het roode trekkende, aan de punt van lieverlede tot groen overgaande, en aan de binnenvlag bruinzwart; de eerste rij vleugeldekveêren aan den wortel rood-, aan de punt groenachtig; de overige donkerrood; de staartpennen donkerbruinrood, Bij zeer oude mannetjes worden staarten kleine vleugelpennen soms geheel vuurrood.

[ 143 ]Het wijfje draagt het geheele jaar door een vederkleed, dat eenigermate naar het winterkleed van het mannetje gelijkt; zij is veel fletser van kleur, en het blaauw aan den kop is bij haar flets groen. De jonge vogels zien er, van het tijdstip dat zij het nest verlaten, tot aan den eersten rui, bijna als het oude wijfje uit, maar zijn blanker aan de onderdeelen en op den rug meer naar het bruine overgaande. Na den eersten rui zijn de seksen reeds te onderscheiden, ofschoon de mannetjes dan hunne winterveêren krijgen. Eerst in het daaropvolgende voorjaar komen de fraaije kleuren langzamerhand te voorschijn, terwijl de overgang van het pracht- tot het winterkleed door ruijing geschiedt.

Deze vogeltjes maken hunne nesten, op of tusschen takken, deze zijn soms napvormig, soms rond; in het laatste geval is de ingang naauw en op zijde. Het wijfje legt vier à zes grijsachtig witte, donker gevlekte eijeren. De jongen worden met zaden en insecten gevoerd, terwijl de ouden des zomers hoofdzakelijk kleine rupsen en spinnen, en 's winters zaden en beziën eten.

In de gevangenschap, waarin zij zoowel alleen als gepaard kunnen leven, geeft men hun wit zaad, gierst en bij afwisseling eenig gekneusd hennepzaad. 's Winters moet men hen binnenshuis houden. Over 't algemeen dient hunne kooi ruim te zijn, zoodat zij er in kunnen rondvliegen. Zij baden zich ook gaarne en zijn zeer levendig van aard, terwijl de mannetjes ook in de gevangenschap een zachten, aangenamen zang laten hooren. Vooral wanneer zij lang gekooid zijn, hebben deze vogels veel aanleg om vet te worden, waardoor zij echter dikwijls een groot aantal veêren verliezen, meestal zelfs aan de gevolgen daarvan sterven.

Onder de voorwerpen, die wij in gevangenschap aantreffen, komen dikwijls, en vooral bij de mannetjes, zeer zonderlinge, maar niettemin fraaije kleurspelingen voor, waarbij meestal de vederen van het zomer- en winterkleed gelijktijdig aanwezig zijn, zoodat men soms voorwerpen in hun prachtkleed met een groenen staart of met geheel groene vleugels kan aantreffen; ook zijn somtijds de oogleden geel, in plaats van rood. Zulke kleurspelingen, welke eigenlijk niets dan onvolmaakte verkleuring zijn, zijn meestal standvastig. Soms ook komt het zomerkleed slechts gebrekkig of in het geheel niet te voorschijn.