[ Pl28 ]

 
[ 103 ]
 

DE ZOMERZANGER.

SYLVIA TROCHILUS.


Dit vogeltje, dat wij, bij den Lentezanger (S. rufa), reeds gedeeltelijk beschreven hebben, bewoont dezelfde streken als laatstgenoemde soort, doch trekt in den winter een weinig Zuidelijker; vandaar dan ook vermoedelijk, waarom het ook hier te lande eerst eenige weken later verschijnt.

Bij deze vogeltjes bestaat bijna geen uiterlijk verschil tusschen de seksen; alleen heeft het mannetje het geel aan de zijde des vleugels iets helderder. De kleur der éénjarige jongen trekt een weinig meer naar het grijze; zij hebben dezelfde kleuren als de jongen van S. rufa, van welke zij zich alleen door hunne lichtkleurige pooten onderscheiden.

Het nest van den Zomerzanger is een weinig grooter en vlakker dan dat van den Lentezanger, maar heeft eveneens den ingang op zijde; het komt in vele opzigten overeen met dat der laatstgenoemde soort, doch is daarvan steeds duidelijk genoeg te onderscheiden door de doode blaadjes, die buiten om het nest geweven zijn. Voor 't overige is de door sommigen aangenomen meening, dat deze twee vogelsoorten een geheel verschillenden nestbouw zouden hebben, onjuist; het eenige verschil bestaat daarin, dat de Zomerzanger gewoonlijk meer nabij den grond, de Lentezanger daarentegen in den regel eenige voeten boven den grond zijn nest bouwt. Het grootste verschil tusschen deze twee zoo na aan elkander verwante vogelsoorten bestaat in de kleur der eijeren, welke bij de eene van meer groote en donkere, bij de andere, hier afgebeelde, van fijne, lichtroode vlekjes voorzien zijn; bij beide soorten is echter de grondkleur wit. De eijeren van den Zomerzanger komen dan ook met die van den Boomkruiper (C. familiaris), die van den Lentezanger daarentegen met die van den Pimpel (P. coeruleus) overeen. Beide soorten broeijen hier te lande tamelijk menigvuldig. Evenwel kan men de [ 104 ]nesten niet zoo spoedig ontdekken, ten gevolge van de eigenaardigheid der bouwstoffen, die geheel overeenkomen met de plaats waar het nest is aangebragt. Meestal vindt men de nesten eerst dàn, wanneer zij ledig en de boomen van hun bladerendos beroofd zijn, namelijk 's winters.

Het voedsel van den Zomerzanger bestaat, even als dat van den Lentezanger, uit kleine weeke insecten en bessen.

Het mannetje heeft een zacht kwelenden zang, dien hij echter gewoonlijk slechts in den vroegen ochtend laat hooren.

Over het algemeen is het een stille vogel, geheel anders dus dan zijn soortverwant, die den geheelen dag zijn zang ten beste geeft.