Keulemans Onze vogels 3 (1876)/37
← 36 | Onze vogels in huis en tuin, deel 3 door John Gerrard Keulemans
37. De roode kardinaal |
38 → |
[ Pl37 ]
[ 124 ]DE ROODE KARDINAAL.
CARDINALIS VIRGINIANUS.
De Roode Kardinaal bewoont de zuidelijke en gematigde streken van NoordAmerika. Hij is aldaar, even als bij ons, als kooivogel zeer gezocht.
Van de drie bij ons onder den naam van Kardinaal bekende vogelsoorten, is hij de grootste en krachtigste; door zijn dikken snavel heeft hij eenige overeenkomst met sommige tot het geslacht der Wevers behoorende vogels, hoewel dezen in vele opzigten, wat den bek betreft, van de Amerikaansche Dikbekken verschillen, gelijk op nevensgaande afbeelding zoo duidelijk mogelijk is aangeduid. Het verschil tusschen beide seksen bestaat daarin, dat het wijfje geen zwart, maar een roodachtig bruin aan den kop heeft. Over het algemeen hellen hare kleuren meer naar het donker roestroode over, en is zij kleiner. De jongen hebben nagenoeg de kleur van het oude wijfje, doch over het geheele ligchaam meer naar het olijfbruin trekkende.
De Roode Kardinaal bouwt zijn nest in struiken. Elk broeisel bevat vier lichtblaauwe of witachtige, met bruine vlekjes bedekte eijeren. De jongen worden door beide ouden met zaden, uit den krop, gevoêrd. Het voedsel der ouden bestaat uit zaden, hoofdzakelijk uit maïs, ook uit pitten en vruchten; insecten echter schijnen zij weinig te eten. In den natuurstaat leven deze vogels in struiken, meestal nabij het water, en houden zich lang in eene en dezelfde streek op.
In gevangenschap zijn het alleraardigste vogels. In hunne geaardheid komen zij in bijna alle opzigten met den Goudvink overeen; zij zijn bijzonder mak, zeer vertrouwelijk, nieuwsgierig en leerzaam. De mannetjes zijn, vooral tegen het voorjaar, allerzotst verliefd, niet alleen op hunne wijfjes, maar ook op andere vogelsoorten, waarmede zij in gezelschap zijn; soms ook trachten zij met de mannetjes van andere vogels liefdesbetrekkingen aan te knoopen, en sommigen maken [ 125 ]zelfs tegen opgezette vogels allerpotsierlijkste bewegingen. Het mannetje pronkt bij dergelijke gelegenheden: hij ligt namelijk een der vleugels op en buigt zich bijna geheel op zijde, namelijk in de tegenovergestelde rigting van den vogel, waarvoor hij dit doet. Als men hem voor een spiegel plaatst, maakt hij voor zijn eigen beeld allerlei vreemdsoortige gebaren.
Het mannetje heeft een bijzonder welluidenden zang, welke in sommige opzigten aan dien van den Boschleeuwerik herinnert; bij het zingen zit hij meestal rustig met den kop in den nek. Zijn lokgeluid komt met dat van den Rijstvogel overeen. Sommige voorwerpen zingen in gevangenschap den geheelen dag door, en bootsen ook de geluiden van andere vogels na. Indien men ze in groote volières of in de kamer laat rondvliegen, broeijen zij weldra, en slepen dan allerlei zachte zelfstandigheden naar den daartoe uitgekozen hoek.
Men voêrt hen met hennep-, wit- of kanariezaad, pitten van appelen of peren, en geeft hun voor versnapering nu en dan een stukje suiker; zij eten ook gekookte rijst, en, bij gebrek van zaden, kan men hun gemalen maïs en boekweit geven. Zij kunnen het in de gevangenschap lang uithouden, en, als men hun overvloedig schoon water geeft, waarin zij zich kunnen baden, behouden zij ook hunne frissche kleuren, welke anders spoedig vervuilen.
In sommige streken van Noord-Amerika noemt men ze ook Dominicans, terwijl de vogelhandelaren in Engeland hen meestal met den naam van Virginian Nightingale bestempelen. De koopprijs verschilt, naar mate van den aanvoer, van 10 à 20 gulden het paar of van 12 à 15 gulden voor een mannetje.