[ Pl45 ]

 
[ 149 ]
 

HET GOUDBORSTJE.

PYTELIA SUBFLAVA.


Het Goudborstje, ook Goud- en Auroravogeltje genaamd, heeft, wat de algemeene vormen betreft, veel overeenkomst met de Bengali's of Astrilden; zijn snavel is echter langer en zijn staart korter. Er zijn van de tot deze groep behoorende soorten een half dozijn bekend, allen in Afrika te huis behoorende, en waarvan de hier beschrevene de meest algemeen bekende is; terwijl men toch de overige soorten hier zelden anders aantreft, dan onder de in musea en collectiën opgezette vogels, wordt de hier afgebeelde menigvuldig en gepaard in kooijen gehouden.

De hierbijgaande afbeelding stelt het mannetje en het wijfje op natuurlijke grootte voor. Zeer jonge voorwerpen zijn, voor zooverre bekend is, nimmer gezien, althans niet beschreven. Onder eene bezending, welke ik eenigen tijd geleden in eene volière bij een vogelhandelaar aantrof, waren twee voorwerpen, die de geheele onderdeelen bruin gevlekt hadden; dit moeten jonge mannetjes geweest zijn; althans na den ruitijd waren zij aan de overigen gelijk, zoodat ik ze niet meer van hunne soortgenooten kon onderscheiden.

De Goudborstjes leven bij troepen van hunne eigen soort, of met andere vogels vereenigd; bij voorkeur toeven zij op grasvelden, bouwgronden en met heesters en laag hout begroeide vlakten. In Oost-Afrika komen zij in de hooggelegen valleijen voor, terwijl zij in Senegal meestal nabij moerassen en vooral langs de beekjes of waterplassen gezien worden. In de laatstgenoemde landstreek worden vele dezer vogeltjes, te gelijk met andere Grasvinken, nabij de stad St. Louis, door Fransche soldaten gevangen. Ook komt daar een vogelhandelaar uit Bordeaux jaarlijks een bezoek brengen, die de reeds voor hem door spahis gevangen vogeltjes opkoopt, en dikwijls met duizenden kleine en groote vogels, apen, gazellen enz. terugkeert.

[ 150 ]Men heeft waargenomen, dat deze vogeltjes gezellig broeijen, zich meestal met andere reeds broeijende vogels vereenigen, en hunne nesten zoo digt mogelijk bij die van andere vogels bouwen.

Het nest van het Goudborstje is uit gras en dunne plantendraden zaamgesteld en van binnen met grasbloemen belegd. Het ligt tusschen takken van heesters, soms ook aan en over grasstengels, en bevat ongeveer 15 witte eijeren, welke aan de stompe zijde nu eens duidelijk, dan weder zeer onmerkbaar, rood gevlekt zijn.

Even als alle Grasvinken en de meeste Wevers en Amadinen, broeijen ook de Goudborstjes in gevangenschap, namelijk in de ruime volière, waar zij kunnen rondvliegen en eigenlijk evenzeer op hun gemak zijn als in de vrije natuur. Zulke volières moeten, althans wanneer men er kleine uitheemsche vogels wil doen voorttelen, minstens vijf kubieke voeten groot zijn, en overigens hoe grooter hoe beter; en daarbij is het zeer doelmatig, er eenig laag hout, wild groeijend klimop, hoog gras, stukken met mos bedekt wilgenhout en stroomend of althans een ruimen voorraad schoon water in aan te brengen. Hoe grooter het aantal daarin levende vogels is, des te gereedelijker zullen zij broeijen; en, is de menigte eenmaal tot honderden aangegroeid, dan telen ze als muizen. Het is bijna ongeloofelijk, en toch een algemeen waargenomen feit, dat een paar kleine Grasvinken jaarlijks ongeveer een honderdtal jongen voortbrengen. In Brehms Gefangene Vögel leest men eene merkwaardige mededeeling van den heer Rey, aangaande de vruchtbaarheid van een paar Goudborstjes, dat in de volière nestelde: in één jaar tijds had dit paartje niet slechts 54 jongen ter wereld en grootgebragt, maar daarenboven nog 67 eijeren gelegd, welke echter waren weggenomen. Rey berekende (en geeft hiervan naauwkeurig de bijzonderheden in cijfers), dat het gewigt dezer in één jaar gelegde eijeren ruim zestienmaal dat van zoo'n vogelenpaar zelf bedraagt. Hij vergelijkt verder dezelfde verhoudingen bij de Huishen, en toont aan, dat deze slechts vijfmaal haar eigen gewigt aan eijeren produceert. Hij maakt ook nog de opmerking, dat Hoendereijeren steeds worden weggenomen, en dat, als dit ook bij de Goudborstjes ware gedaan, het aantal door hen gelegde eijeren nog veel grooter zou geweest zijn.

Het Goudborstje is, wel is waar, zeer levendig in zijne bewegingen, doch het kan ook soms uren lang stilzitten. Onder een troep in de volière ziet men dan ook dikwijls eene geheele reeks rustende vogeltjes, stil en digt [ 151 ]aaneengesloten, maar altijd wakker en alles nagaande, wat er in den omtrek voorvalt. Zij plukken en pluizen elkanders'veêren, en hebben soms oneenigheden of betwisten elkander eene zitplaats, doch geraken uiterst zelden tot vechten. Hunne zucht tot gezelligheid neemt ook toe naar mate van het aantal bij elkaêr levende voorwerpen, en, zoodra er eenigen stilletjes naast elkander zijn gekropen, volgen al spoedig de overige kooigenooten en kruipen zoo digt mogelijk bijeen; schiet er dan voor later aankomenden geen plaats meer over, dan zetten dezen zich heel eenvoudig op de ruggen hunner makkers neêr, zonder dat dit eenige aanleiding tot ongenoegen geeft.

Hun zang is zeer eenvoudig en slechts sjirpend. Zij voeden zich met allerlei zaden, jong groen, alsook met kleine of vliegende insecten. Hun koopprijs verschilt naar gelang van den aanvoer, doch is gemiddeld 8 à 10 gulden het paar.