45 Onze vogels in huis en tuin, deel 3 door John Gerrard Keulemans

46. Het zilver fazantje

47


[ Pl46 ]

 
[ 152 ]
 

HET ZILVERFAZANTJE.

MUNIA MALABARICA.


Er komen onder de bij ons ingevoerde Grasvinken drieërlei vogels voor, welke allen onder denzelfden naam (Zilverbekje of Zilverfazantje) worden aangeduid, en niettemin zeer verschillende soorten zijn, waarvan er twee in Indië, en een in Afrika te huis behooren.

De eerste dezer drie soorten, het hier afgebeelde Zilverfazantje, is de meest algemeen bekende, en duidelijk herkenbaar aan de zilverwitte stuitveêren. Het bewoont geheel Indië en Ceylon, waar het bij vlugten de vlakten bezoekt; het broeit er ook gezellig, bouwt zijn van gras vervaardigd nest in de onderste takken van heesters, en legt een tiental kleine, witte eijeren. Volgens Jerdow, is het zeer algemeen in Sindh en Punjaub, en wordt in Indië Piddari Sar-munia en in Bengalen Jinuwaiji genoemd.

De tweede Indische soort, Munia acuticauda, is thans minder algemeen dan de eerstgenoemde, daar de aanvoer dezer vogeltjes sedert eenige jaren zeer is verminderd. Zij heeft borst en keel zwart, met breede witte schachtliniën, bek zilvergrijs, staart lang en spits. Zij broeit ook in gevangenschap, en de jongen nemen niet zelden allerlei lichtere en onregelmatig gevlekte kleuren aan.

De derde soort, meer algemeen onder den naam Zilverbek bekend, bewoont Afrika. Zij heeft veel van de hier afgebeelde soort, doch is op den kop, den nek en de zijden donker gevlekt. De jongen dezer soort hebben, oppervlakkig beschouwd, zeer veel overeenkomst met zeer jonge Kneutjes, doch zijn veel kleiner en blanker. Deze soort is, meer dan de twee vorige, een zanger, en wordt daarom Munia of Amadina cantans genoemd. Even als Munia acuticauda, is zij tegenwoordig zeer zeldzaam; hoogstwaarschijnlijk is zij (en dit kan ook van de meeste overige graauwgekleurde uitheemsche zangers worden gezegd) door fraaijer gekleurde [ 153 ]soorten verdrongen; immers over het algemeen worden eenvoudig gekleurde vogels weinig gezocht, en, daar zij even kostbaar zijn als onze Vuurwevers, Amadinen of andere pracht-Vinken, kiest de vogelhandelaar natuurlijk de fraaiste voor zijn geld.

Het vogeltje, dat we Zilverfazantje noemen, is niettemin even talrijk als vroeger, waarschijnlijk doordien er zulk eene menigte, tegelijk met andere vogels, uit Engelsch-Indië worden aangevoerd, en de handelaars zulke bezendingen in den regel per kooi (d.w.z., zooveel als er vogels in ééne kooi kunnen gepakt worden) of per aantal stuks waarderen, terwijl eerst later de verschillende soorten, en daarna de soorten in paren, verdeeld en in betere kooijen overgebragt worden. Vandaar dat soms zeldzame, maar ook dikwijls zeer onbeduidende vogeltjes eene plaats bij den vogelliefhebber vinden. In Engeland treft men dan ook veelal zeer vreemde vogels aan, welke bijna niemand kent (altijd met uitzondering van den koopman, die uit zijn vindingrijk brein terstond een naam weet te putten, en op die wijze „Pekingsche Nachtegalen", „Noordsche Kanarievogels" of „Afrikaansche Kolibri's" te voorschijn roept). Dikwijls komen er onder de Grasvinken soorten voor, die, reeds lang vóórdat zij door de wetenschap gerangschikt werden, in volières werden gezien. Ik zelf heb in Lissabon vogeltjes uit Benguela en Angola in rieten kooitjes op de fruitmarkt te koop gezien, en werd eerst later gewaar, dat die soorten in musea zeer zeldzaam waren. Ook ontdekte ik eens in de kajuit van eene der Portugesche mailbooten, te midden van andere vogels, eene zeer fraaije, groote Amadina-soort, welk ik later nimmermeer, hetzij levend, hetzij in verzamelingen, heb kunnen terugvinden. Deze vogel was zoo groot als een Sijsje, geheel glimmend zwart, met een rood voorhoofd, gele oogen, roode pooten, en een staart ter grootte van dien der St. Helena-Fazantjes.