Kleine gedigten/De zwaluwen

Een brief van Carel aan zijn zusje Caatje Kleine gedigten voor kinderen (1779) door Hieronymus van Alphen

De zwaluwen. Een vertelling

De zon
Uitgegeven in Utrecht door de wed. Jan van Terveen en zoon.

[ 90 ]


DE ZWALUWEN.

EENE VERTELLING.


Kees zou voor 't eerst naar school toe gaan,
Maar was de stoep pas afgetreden,
Of 't scheen, hij was niet wel te vreden;
En bleef, het hoofd om hoog, een poos verwonderd staan.
Hij zag de zwaluwen zo heen en weder zweeven,
En zei, dat heet eerst regt op zijn vermaak te leven.
Een man die zig op straat bevond,
En Keesjes meening ras verstond,
Trok hem, al lachend wat ter zijden;
En zei: wel weetge niet, dat zij dit moeten doen;
Zij vangen vliegjes, om hun jongen mee te voên,
Die anders honger moesten lijden.
Noemt gij dit slegts vermaak, neen Keesje! dat is mis,
Maar weet gij wat hier uit voor u te leeren is?

[ ill ]
[ 91 ]

Zij kunnen, door dit lustig zweven,
Aan u een voorbeeld geven,
Hoe men met vlijt en vreugd zijn werk verrigten moet:
En dat het lelijk staat, als men 't gedwongen doet.



Ik loop naar school, zei Kees, die les is zeker goed!