Leeuwarder Courant/1832/Nummer 1/Verscheidenheden

‘Verscheidenheden. Taal’ door v.H.
Afkomstig uit de Leeuwarder Courant, dinsdag 3 januari 1832, [p. 1]. Publiek domein.
[ 3 ]

VERSCHEIDENHEDEN.


TAAL.



IETS over de woorden STIEFVADER en STIEFMOEDER.


Wanneer men ten aanzien dezer woorden het Etymologicum van van Kiel (Kiliaan) opslaat, vindt men er:
stief-moeder. Nouerca: fortè q. d. rigida aut saeua mater: nempe à rigore in priuignum aut priuignam, vnde epithera, injusta , saeua, immitis, cruda, nouercae propria. Germ. stieffmuter: Sax. steffmoder: Ang. stepmother.
D. i. — misschien als of men zeide: eene strenge of wreede moeder, te weten wegens hare strengheid tegen voorzoon of voordochter; vanwaar de bijwoorden, onregtvaardig, wreed, onverzachtbaar, raauw, aan het woord stiefmoeder eigen zijn. Hoogd. stieffmuter Saks. steffmoder; Eng. stepmother.
En even zoo:
stief-vader. Vitricus. q. d. rigidus aut immitis pater. — Als of men zeide: een strenge en onverzachtbare vader.
Even zoo ten Kate, in zijne Eerste proeve van geregelde afleiding, in Stijv of Stijf, in de beteekenis van rigidus, durus, obstinatus, streng, hard, onverzetlijk, die van dit woord stijf stiefvader en stiefmoeder afleidt, echter wat zachter als van Kiel spreekt, wanneer hij zegt: „’T is wel waer, dat het gemeene menschelijke gebrek, namelijk eensdeels de onkunde, en anderdeels de onmatige drift van eigen belang, doorgaends een wederzijds vooroordeel, hardigheid, en onmin baert tusschen aengehouwde kinderen en ouders, waerop het versje van Virgilius zinnespeelt, als hy zeit, est mihi namque domi pater et injusta Noverca (ik heb t’huis eenen vader en eene onregtvaardige stiefmoeder); egter twijfel ik, of dit Stief niet alzoo min van de strakke styvigheid, als wel van ’t stevig ondersteunen van ’t huishouden ontleent zy geweest, vermits de ouderen doorgaends zulk een als het ware oogmerk voorwenden, wanneer ze, in ’t ondergaen van een tweede houwelijk, zig ten opzigte hunner voorkinders willen verantwoorden.”
Nog zachter Weiland, in zijn Nederduitsch taalkundig Woordenboek, zeggende: „Eene tweede moeder, welke iemand verkrijgt, wanneer zijn vader de plaats van deszelfs overledene moeder door eene andere vrouw vervult: zij was eene goede stiefmoeder voor ons. (NB.) Oneigenlijk, eene harde moeder. „Hij voegt er bij:” Vries. moike, moeije; gelijk als een stiefvader daar omke heet.”
Uit dit laatste zou men meenen mogen, dat de woorden stiefvader en stiefmoeder in de Friesche Landtaal niet bekend waren. Dit is echter niet het geval. Bij Gijsbert Japicx vindt men daarvoor Stiemmoar, en daarbij merke onze onwaardeerbare Epkema op, dat dit voor stiep-moar is, gelijk men dan ook stiep-fader en stiepmoder in de Oude Friesche Wetten vindt. Tevens haalt hij den kundigen IJpey aan, in zijne Geschiedenis der Nederlandsche tale, bl. 232, aant., die dan ook stiepsoon aanhaalt uit zekeren brief bij Winsemius in zijne Kronijk, en stijpzoon uit Winsemius-zelven, en bewijst dat stijpzoon of beter nog stiepzoon, stiepvader en stiepmoeder de echte spellingen der woorden stiefzoon, stiefvader en stiefmoeder zijn, en dat dit stiep in den grond niets anders beteekent dan in de plaats treding. — Wij zouden zeggen niets anders dan ons stap, steop, van het A. S. stow, d. i. plaats. En deze afleiding wordt, zoowel als de Friesche spelling, bevestigd door het Engelsche step in stepfather, enz. want step beteekent stap, voetstap, trede, gang, en niet stijf of streng, dat in die taal stiff en strong heet.
’t Is alzoo duidelijk dat er in de benamingen van stiefvader en stiefmoeder op zichzelve niets hatelijks gelegen is, als sommigen nog (maar ten onregte) wanen.

NEDERDUITSCHE oorsprong van het Fransche woord BIVOUAC.


Wij vinden bij Witsen Geysbeek in zijn Apollineum, III, 169, 170, het volgende:
„Wat dit woord beteekent weten eenige duizenden zoo Nederlanders als Franschen, doch dat het een bedorven Nederduitsch woord is weten zeker weinigen; en ik wist het ook niet, voor ik toevallig Ménages Dictionnaire Etymologique opsloeg, en aldaar vond:
Biwacht, Garde extraordinaire qu’on fait la nuit pour la sûreté d’un camp. C’est un mot Allemand[1], composé de bij, qui signifie auprès, et de wacht, qui signifie le Guet de nuit, etc.
De Franschen spraken natuurlijk dit woord biwak uit, en spelden het nog barbaarscher bivouac; eindelijk leverde hetzelve een’ krijgsterm, en zelfs het werkwoord bivouacquer. Ik heb eens ons „kan niet verstaan, cittejyn!” van 1795, georthographieerd gezien in eene gedrukte Fransche toneelbrochure: Canifourchton. Hoe ligt kan over eene eeuw dit woord ook in de Fransche taal van eene bepaalde beteekenis en deszelfs etymologie zeer moeijelijk worden.
Dat het woord bivouac ons Nederduitsch bijwacht is, is ook reeds opgemerkt geworden door den taalkundigen Luitenant F. Burman, in zijne Nieuwe aenmermerkingen de Nederduitsche tael aengaende, Utrecht en Amst. 1761, kl. 8vo, bl. 33.


  1. De meeste Franschen noemen het Hoog- en Nederduitsch zonder onderscheid Allemand.

JAâR, JADDER.

Het eerstgemelde woord is niet anders dan eene afkorting bij zamentrekking van het tweede, en moest eigenlijk jaêr geschreven worden, zoo als men, nog voor weinige jaren, alle soortgelijke zamentrekkingen plag te doen. Het jadder is een Nederduitsch en geen bij uitsluiting Friesch woord. Men vindt het (onder anderen) bij Vondel, gelijk Outhof op Hoogstratens Naamlijst der zelfstandige Naamwoorden heeft aangeteekend; ook bij Antonides in zijnen Ystroom, bl. 120, zeggende:

de vette koe van Hollant, bloet en vleesch ten jadders uitgemolken.

Bilderdijk, in zijne Geslachtlijst, wil het dat hetzelfde woord met edder of uier zij hetgeen in zijnen oorsprong een met oeier is en voeder beteekent; zie zijne Verhandeling over de Geslachten, bl. 229 en 230; doch in het gebruik duidt het de mam der koeijen aan, aan welke de uur of uier (het eerste is weder eene zamentrekking van het laatste,) zich bevindt. Men zie ook Wassenbergh in zijn Idioticon, en Weiland in zijn Nederduitsch Taalkundig Woordenboek, die de verkorting jaar in Groningen te huis brengt, en er bijvoegt dat, wanneer het beest geslacht en het jadder er afgesneden is men het aldaar jidder heet, Nedersaksisch jidder, gidder, door insmelting (zamentrekking) het gier in Gelderland, hetwelk men dus ook (met het teeken van afkorting) giêr schrijven moest.

v. H.