Limburger Koerier/Jaargang 48/Nummer 1/Het karakter der sociaal-democratische partij
‘Het karakter der sociaal-democratische partij’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Limburger Koerier, maandag 2 januari 1893, [p. 1]. Publiek domein. |
Het karakter der sociaal-democratische partij.
Van het verhandelde op het congres der sociaal-democraten verdienen, zegt de „N. R. Ct.,“ vooral twee zaken de aandacht, opdat men die partij naar waarde leere schatten.
Met algemeene stemmen werd eene motie aangenomen, waarin verklaard werd, niet alleen, dat de partij is eene revolutionnaire partij, maar ook, dat hare tactiek revolutionnair is, „omdat de partij niet gelooft aan geleidelijke vergroeiing van den bestaanden staat tot een sociaal-democratischen, maar de omverwerping beoogt van de bestaande orde, met alle ten dienste staande wettige of onwettige middelen.“ Als ware dit nog niet duidelijk genoeg, werd er ten alle overvloede ook nog eone „beginselenverklaring“ aangenomen, luidende, dat men, om tot de partij te behooren, onder meer moet overtuigd zijn, dat in den klassenstrijd „de arbeiders zullen moeten strijden met alle hun ten dienste staande, wettelijke of onwettelijke, vredelievende of gewelddadige middelen.“
Over de theoretische beteekenis van het woord „revolutionnair“ kan verschil bestaan en is ook werkelijk herhaaldelijk in het midden der partij zelve, hier en elders, strijd gevoerd. Maar wat de partij hier te lande beoogt, en langs welken weg zij haar doel wil trachten te bereiken, daaromtrent is thans, na deze dubbele verklaring, geen twijfel meer mogelijk. Alle denkbeeld aan hervorming langs geleidelijken weg wordt verworpen, en aan de zegepraal der partij door middel van overreding wanhoopt zij. Zij verkondigt openlijk, dat zij de omverwerping van de bestaande maatschappelijke orde beoogt en dat, om daartoe te komen, zij alle middelen zal aangrijpen, ook die welke de wet niet toelaat, ook de middelen van geweld. Het woord „revolutionnair“ heeft daardoor eene beteekenis gekregen, waarover geen strüd meer kan zijn; het is niet meer „een groot woord“, waarmee men het zoo nauw niet neemt; neen, de partij noemt zich revolutionnair, omdat zij wet nog gezag meer erkent en door geweldpleging hare oeconomische en staatkundige theorieën tot toepassing wil brengen.
In verband hiermede – en dit is de tweede zaak, die wij onder de aandacht wenschen te brengen – heeft men gewicht te hechten aan hetgeen verhandeld is over een voorstel van eene der afdeelingen, dat de partij zooveel mogelijk gelden zou besparen tot hare wapening. Dit voorstel werd met levendige toejuiching begroet; een bewijs reeds, hoe de geest is. Het werd niet aangenomen; maar alleen omdat men dit gevaarlijk achtte „tegenover de klassenjustitie“. Men vond het veiliger, de wapening over te laten aan het particulier initiatief. Dat wil zeggen: niet vanwege de partij zullen de aanhangers van wapenen worden voorzien, maar zij worden aangespoord zelven zich te wapenen. Met ingenomenheid werd er melding van gemaakt, dat in het Noorden het particulier intiatief in deze reeds „gunstig werkt.“
Wat men reeds van elders had vernomen, maar misschien aan velen ongelooflijk was toegeschenen, werd hier bevestigd: in het Noorden loopen de werkloozen met eene revolver in den zak. Men heeft geen geld om brood te koopen voor vrouw en kind, maar wel om zich van een moordwapen te voorzien. Men verwijt de regeering, dat, zij gewapende macht zendt om de orde te handhaven en personen en bezittingen te beschermen; en zelf wapent men het volk, dat werk vraagt!
Een der afgevaardigden wilde, dat iedere socialist eene revolver en zelfs dynamiet zou hebben, en een ander dankte „Recht voor Allen“ voor het bekendmaken van een voorschrift voor het bereiden van dynamiet.
Dat is de partij, die steeds beweert dat wanneer de orde wordt gestoord, het de schuld der politie is; de partij, die met zooveel diepe verontwaardiging alle verantwoordelijkheid voor de daad van Ockeloen trachtte af te wijzen!