Maximen toegevoegd in de editie van 1678 Maximen van La Rochefoucauld. Wikisource vertaling van Œuvres de La Rochefoucauld, nouvelle édition, vol. I, 1868 door François de La Rochefoucauld, vertaald door Wikisource collectief

Maximen afkomstig uit het Manuscrit Gilbert

Maximen uit de correspondentie van La Rochefoucauld
Uitgegeven in Parijs door Librairie Hachette 1868, vertaling wikisource 2023.

[ 223 ]Maximen afkomstig uit het Manuscrit Gilbert

  • 505. God heeft de mens verschillende soorten talenten gegeven, zoals hij verschillende soorten bomen in de natuur heeft geplant, zodat elk talent, net als iedere boom, zijn bijzondere eigenschappen en vruchten heeft. Daarom kan de beste perenboom van de wereld nog niet de gewoonste appels voortbrengen en het uitzonderlijkste talent soms niet hetzelfde bereiken als het meest alledaagse; en daarom is het even belachelijk maximen te willen opstellen terwijl men er geen aanleg voor heeft als een bloemperk tulpen te willen laten voortbrengen zonder bollen te hebben geplant.
  • 506. Ontelbaar zijn alle gedaanten van de ijdelheid. [ 224 ]
  • 507. De wereld is vol potten die de ketel verwijten dat hij zwart ziet.
  • 508. Zij die hun waardigheid al te hoog inschatten houden te weinig rekening met de herkomst ervan.
  • 509. God heeft toegestaan dat de mens, als straf voor de erfzonde, een god zou maken van zijn eigenliefde, om er in alle daden van zijn leven door gekweld te worden.
  • 510. Het eigenbelang is de ziel van de eigenliefde; net als het van zijn ziel beroofde lichaam zonder ogen, zonder oren, zonder besef, gevoel of beweging is, zo kan inderdaad ook de eigenliefde, wanneer zij bij wijze van spreken gescheiden is van het eigenbelang, niet [ 225 ]meer zien, horen, voelen of bewegen. Vandaar ook dat dezelfde persoon die hemel en aarde beweegt omwille van zijn eigenbelang plots verlamd raakt als het om het belang van anderen gaat; vandaar de onverschilligheid en schijndood die we veroorzaken bij degenen waarmee we onze eigen besognes bespreken; vandaar hun plotse heropleving als we in ons verhaal iets mengen dat op hen betrekking heeft; zo zien we dus in onze gesprekken en handelingen dat iemand plotseling het bewustzijn verliest of weer bij zijn positieven komt naargelang zijn eigenbelang in het geding is of uit het zicht verdwijnt.
  • 511. Al onze angsten hebben wij omdat we sterfelijk zijn, al onze verlangens omdat we onsterfelijk denken te zijn. [ 226 ]
  • 512. Het ziet er naar uit dat het de duivel is geweest die met opzet de luiheid bij de poort heeft gezet van vele goede eigenschappen.
  • 513. Wat ons zo grif doet geloven dat anderen gebreken hebben is dat men gemakkelijk gelooft wat men wenst.
  • 514. De remedie voor de jaloezie is de bevestiging te krijgen van wat men vreesde, omdat dit leidt tot het einde van het leven of van de verliefdheid; het is een wrede remedie maar ze is milder dan de twijfels en de verdenkingen.
  • 515. Hoop en vrees zijn onafscheidelijk en er is nooit vrees zonder hoop, noch hoop zonder vrees.
  • 516. We hoeven er ons niet kwaad over te maken dat anderen de waarheid voor ons verbergen, [ 227 ]aangezien we die zo vaak voor onszelf verbergen.
  • 517. Wat ons vaak belet juist te oordelen over uitspraken die de valsheid van deugden aantonen is dat we al te makkelijk aannemen dat de onze niet vals zijn.
  • 518. Toewijding aan de leider is een andere vorm van eigenliefde.
  • 519. Het einde van het goede is ellende, het einde van de ellende is een weldaad.
  • 520. De filosofen veroordelen de rijkdommen slechts omwille van het misbruik dat we ervan maken; het hangt van ons af hoe we ze vergaren en gebruiken zonder misdaden; en in plaats van slechtheid er mee te voeden en te laten groeien, zoals het hout het vuur in stand houdt en aanwakkert, kunnen we ze aanwenden voor alle goede zaken en deze zo zelfs aangenamer en schitterender maken.
  • 521. De ondergang van een ander doet zowel zijn vrienden als zijn vijanden genoegen.
  • 522. Aangezien de gelukkigste persoon ter wereld degene is die [ 228 ]met weinig tevreden is, zijn de groten en eerzuchtigen er het ergst aan toe, want ze moeten een oneindige hoeveelheid verzamelen om zich gelukkig te voelen.
  • 523. Een overtuigend bewijs dat de mens niet geschapen is zoals hij is bestaat hieruit dat, naarmate hij redelijker wordt, hij zich heimelijk meer en meer schaamt voor de buitensporigheid, laagheid en verdorvenheid van zijn gevoelens en neigingen.
  • 524. Wat zoveel weerstand oproept tegen de maximen die het innerlijk van de mens blootleggen is dat men zelf vreest ermee doorzien te worden.
  • 525. De macht die personen van wie we houden over ons hebben is bijna altijd groter dan die welke wij over onszelf hebben.
  • 526. Men heeft makkelijk kritiek op de gebreken van anderen, maar men maakt daar zelden gebruik van om de zijne te corrigeren.

[ 229 ]

  • 527. De mens is zo miserabel dat hij, terwijl hij met al zijn gedragingen zijn hartstochten probeert te bevredigen, voortdurend zucht onder hun tirannie: hij kan hun macht niet verdragen noch zelf de nodige kracht opbrengen om zich van hun juk te bevrijden; hij walgt van hun heftigheid maar ook van hun remedies en kan zich noch schikken in zijn lijden noch in de noodzakelijke behandeling ervoor.
  • 528. Het goede en het kwade dat ons overkomt treft ons niet naargelang de heftigheid ervan maar naargelang onze gevoeligheid ervoor.
  • 529. Sluwheid is slechts een armzalige vaardigheid.