Mengelingen/Onbekommerdheid
← Vorstenles | Mengelingen (1855) door Willem Bilderdijk | Vergenoegdheid → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
Onbekommerdheid.
’t Geluk bekroont, die ’t durft verachten!
Te groote voorzorg maakt bedeesd;
De ontembre moed van ’s menschen geest
Geeft beide ziel en lichaam krachten,
En ’t geen men als vermetel doemt,
Wordt na zijne uitkomst, hoogst geroemd.
Te groote voorzorg maakt bedeesd;
De ontembre moed van ’s menschen geest
Geeft beide ziel en lichaam krachten,
En ’t geen men als vermetel doemt,
Wordt na zijne uitkomst, hoogst geroemd.
En wat, wat zal een stervling duchten,
Gehard, om alles te ondergaan?
Er rukke een Afgrond op hem aan!
Hy weet van bukken noch van vluchten.
De Godsdienst, zelfgevoel, en eer,
Zijn ’t onweêrstanelijkst geweer.
Gehard, om alles te ondergaan?
Er rukke een Afgrond op hem aan!
Hy weet van bukken noch van vluchten.
De Godsdienst, zelfgevoel, en eer,
Zijn ’t onweêrstanelijkst geweer.
Welaan! verzekerd met dit wapen,
Verbannen wy en vreeze en zorg :
Hy blijkt ons voor den uitslag borg,
Op wiens getrouwheid elk mag slapen;
En niets, dat onverwinbaar is,
Zijn we eenmaal den triomf gewis!
Verbannen wy en vreeze en zorg :
Hy blijkt ons voor den uitslag borg,
Op wiens getrouwheid elk mag slapen;
En niets, dat onverwinbaar is,
Zijn we eenmaal den triomf gewis!
1804.