Merian - Metamorphosis (1705)/30
← 29. Pompelmoes | Metamorphosis insectorum Surinamensium. Ofte Verandering der Surinaamsche insecten. (1705) door Maria Sibylla Merian | 31. Roosen → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gerard Valk. |
30VERANDERING DER SURINAAMSCHE INSECTEN.
DE XXX. AFBEELDING.
PAlma Christi in Surinaame den Olyboom genaamt wast zeer hoog, en is cierlyk aan te zien, draagt geele bloeisel, waar na steekelige zaadhuisjes voortkommen, dese zaaden zyn in het begin groen, en als sy ryp zyn bruin, men kookt het zaad in water, zo ondoet sig de oly, dryft op het water, die men afschept, en daar te lande om allerlei wonden te genesen gebruikt werd, men brand die ook in lampen, om te lichten by nacht.
De licht groene en boven op de zaade kruipende Rupse heeft witte lange hairen, eet dese groene bladen, den 3. May is sy tot een Poppetje geworden, gelyk een op de zaaden hangt, den 17. dito kwam een swarte Cappelle daar uit, welkers voorste vleugels swavel-geel, en de twee andere vlerkjes fermeljoen-rood waren.
De swarte Rups die aan het zaad hangt is met geele vlakke vercierd, en werd gevonden op dese en andere boomen altyd in menigte, hangen als de Indianen in hare hangmatten, daar sy nooit geheel uitkoomen, als sy haar voetsel na gaan, dragen sy haar huis met haar als de slakken, hare huiskens lyken van dorre bladen van boomen gemaakt te zyn, weten die aardig vast te maken als sy ergens blyven willen, den 14. April is sy in haar hangmad verandert, daar uit een onaansienlyke Uilke voortgekomen is, die heel wild van aard was.
Dit gewas is de Ricinus Americanus major, caule virescente H. Reg. Par. en den Avanacœ ofte Citavanacu in het twede gedeelte van de hortus malabaricus beschreven.