Nansen's Poolreis/Inl
← Nansen's Poolreis | Nansen's Poolreis door Fridtjof Nansen
I. Inleiding. |
II. De reis van de Fram → |
NANSEN'S POOLREIS.
I. Inleiding.
Zoodra ik begonnen was over onderzoekingen in de Poolstreken na te denken, kwam ik tot de overtuiging dat de manier waarop tot dusverre pogingen waren gedaan om in de geheimen van de Pool door te dringen, niet de beste mocht heeten. Het was duidelijk dat de groote hinderpaal altijd was geweest het voortdurend in beweging zijnde zee-ijs dat uit het Noorden komt aangedreven; het had de schepen den weg versperd of ze zelfs dikwijls verbrijzeld, en daarbij had het de tochten door middel van sleden en trekhonden zeer bemoeilijkt. Toch, zoo bleef ik bij mij zelf volhouden, moesten er andere wegen bestaan waarlangs men diep in die onbekende streken zou kunnen doordringen, en zoo is het reeds vele jaren geleden dat ik
[ 6 ]het plan ontwierp voor de reis welke wij nu hebben volbracht.
Wat het drijfijs leerde.
Bepaaldelijk gaf het vinden van enkele voorwerpen afkomstig van de ongelukkige tocht der Jeannette, mij in 1884 aanleiding om dit plan te overwegen. Zooals bekend is, werden deze voorwerpen gevonden op de Z.W. kust van Groenland, en ze konden daar m.i. niet gekomen zijn uit de zee ten N.O. van de Nieuw Siberische eilanden, waar de Jeannette naar den grond ging, dan alleen wanneer ze gegaan waren dwars door de Poolzee ten Noorden van Franz Jozefsland; en nu was ik zeker, dat wanneer voorwerpen van een schip in die richting konden wegdrijven, een vaartuig zelf die route zou kunnen volgen, indien het maar sterk genoeg was om de persing van het ijs te weerstaan.
Nansen's plan.
Ik begon toen die zeeën nauwkeurig te bestudeeren, en richtte mijn aandacht bepaaldelijk op het ijs en de richting waarin het dreef, maar hoe meer ik het onderwerp bestudeerde, hoe meer bewijzen ik verzamelde voor een voortdurende gemeenschap tusschen de zee ten Noorden van Siberië en die aan de Oostkust van Groenland. Zoo werd ik ten volle overtuigd dat er een onafgebroken drift of strooming bestond, welke het drijfijs in een [ 7 ]bepaalde richting meevoerde van den kant van Siberië en de Behringstraat, dwars door de zee om de Noordpool naar de zee tusschen Spitsbergen en Groenland. Mijn zekerheid over de juistheid van deze stelling was zoo groot, dat ik mij evenzeer overtuigd hield dat een expeditie, welke met een daartoe ingericht vaartuig in het ijs doordrong en zich op een bepaalde plaats aan den kant van Siberië liet invriezen, onvermijdelijk in diezelfde richting zou moeten wegdrijven, en dat zij aldus in staat zou kunnen zijn om tot zekere hoogte den sluier op te lichten welke over die streken ligt uitgespreid. In mijne voordracht, gehouden in de Royal Geographical Society in November 1892 en welke werd afgedrukt in het Geographical Journal van 1896, ontvouwde ik mijn plan en de gronden waarop het was gebouwd.
Bewijzen voor de strooming.
De bewijsgronden waarop ik in hoofdzaak mijn theorie had gevestigd over een strooming dwars door de Poolzee waren, zooals reeds werd medegedeeld, de volgende:
1e. De voortdurende aanvoer van Siberisch drijfhout aan de Groenlandsche kust.
2e. Het vinden op die kust van een werpstok (een gereedschap der Eskimo's), waarbij vast stond, dat dit voorwerp afkomstig was van Alaska aan de Behringstraat.
[ 8 ]3e. De aard van het ijs zelf dat zuidwaarts langs de kust van Oost-Groenland komt gedreven; veel grooter en massiever dan ander drijfijs en waarvan men dus gerust mocht aannemen dat het langen tijd onderweg was geweest voor het zich samengepakt en opgehoopt had tot zulke enorme gevaarten.
De microscoop toegepast.
Er was één bewijs, waaraan ik in dien tijd reeds groote waarde toekende, en dat ik nu, nadat ik het meer van nabij heb kunnen waarnemen, zelfs van nog meer belang acht; het voorkomen nl. van bruin stof en modder over al het ijs dat zuidwaarts langs de Oostkust van Groenland door de straat tusschen IJsland en Groenland komt afgedreven. Dit kon naar mijn meening nergens vandaan komen dan van Siberië. Gedurende mijn expeditie naar Groenland in 1888 verzamelde ik eenige hoeveelheden van dit stof welke ik meenam en door den geoloog Forneböhm liet onderzoeken. Zonder dat hij mijn inzichten kende—maar alleen door een mikroscopisch onderzoek van deze humusdeeltjes—gaf hij te kennen dat het waarschijnlijk afkomstig was van een uitgestrekt alluviaal gebied, en dat dus vermoedelijk Siberië het land van herkomst was. Behalve minerale stof, vond hij in deze monsters mikroskopische plantjes, welke bekend zijn onder [ 9 ]
[ 10 ]den naam van diatomeeën[1], en daarom zond hij die aan professor Cleve, den grooten deskundige op dit gebied. Cleve nu ontdekte een treffende overeenkomst tusschen de diatomeeën in mijn monsters en die van een ander monster, dat tijdens de Zweedsche expeditie met de Vega was meegenomen van een ijsveld bij kaap Wankarema in de nabijheid van de Behringstraat. Deze beide groepen van diatomeeën, vergaard op twee plaatsen welke op zoo grooten afstand van elkaar liggen, waren bij onderzoek verschillend van alle andere monsters, welke tot dusverre uit verschillende deelen der wereld waren meegebracht. En toch waren ze onderling zoo volkomen gelijk, dat Cleve niet aarzelde te verklaren, dat er een vrije gemeenschap moest bestaan tusschen de zee ten Noorden van de Behringstraat en die van Groenland. Toen ik dit gedurende onzen tocht meer van nabij naging, vond ik dat er een wereld van diatomeeën en andere microscopische organismen, zooveel plantaardige als dierlijke, leefde in de open watervakken tusschen het drijvende poolijs, en voortdurend zich bewegende van Siberië naar de Oostkust van Groenland; een mikrokosmos, welke voor dezen alleen bekend was door de bovenbedoelde onderzoekingen, maar waarvan [ 11 ]wellicht niemand had kunnen droomen dat zij bestond in het ijs van het hoogste Noorden, dat men zich dacht als geheel van dierlijk leven ontbloot.
Conclusie: Reis met het ijs mee.
Nadat ik in mijne voordracht de verschillende bewijzen voor mijne theorie had uiteengezet, resumeerde ik mijn slotsom als volgt:
Door al deze feiten schijnen we volkomen gerechtigd om aan te nemen dat er een onafgebroken zeestrooming is, dwars door de Poolstreek in de richting van Franz Jozefsland, uitgaande van de zee ten Noorden van Siberië en de Behringstraat, en uitkomende in de zee tusschen Spitsbergen en Groenland; en dat, zooals we zagen, de ijsschotsen voortdurend met dezen stroom meegevoerd worden in een vaste route tusschen die zeeën. Nu dit het geval is, moet de natuurlijkste manier om door het onbekende gebied heen te trekken, deze zijn, dat men met het ijs gaat meereizen (to take a ticket with the ice), door in de strooming te gaan waar die in noordelijke richting vaart,—dus ergens in de buurt van de Nieuw Siberische eilanden—en zich dan rechtuit te laten meenemen, naar die streken welke juist diezelfde strooming zoovelen heeft verhinderd te bereiken.
Een tweeledig doel.
Zooals in deze voordracht nadrukkelijk werd gezegd, was het doel van de expeditie natuurlijkerwijze niet zoozeer om de Noordpool te bereiken maar wel om dwars door de onbekende poolstreek heen te trekken. Zooals ik toen zeide (Geographical Journal, bl. 20), is het niet mogelijk te [ 12 ]voorspellen over welk punt de strooming iemand zal meevoeren. „Het kan wel zijn," zeg ik daar, dat de stroom ons niet juist over de Pool zal voeren, maar de hoofdzaak is, om in de onbekende Poolstreken door te dringen, niet om precies het mathematische punt te bereiken waar de aardas zijn noordelijk uiteinde heeft."
Het was mij duidelijk dat er om dit uit te voeren, slechts twee manieren waren, en wel één van beide:
1e. Een sterk schip bouwen, zoodanig ingericht dat het de persing van het ijs kan weerstaan, en in dit vaartuig wonende, zich met het ijs laten meedrijven;
2e. Alleen booten meenemen, kampeeren op een ijsschol en daarop blijven wonen terwijl men voortdrijft.
Mijn plan was bepaald gemaakt volgens de eerste methode, maar toch zoodanig dat wij er op waren ingericht om de tweede manier te volgen indien ons schip door de grootere kracht van het ijs moest bezwijken.
Het bouwen van de Fram.
Opdat dit laatste echter niet zou gebeuren, besteedde ik alle zorg aan den bouw van een schip dat bepaald voor dit doel was ingericht. Ik was zoo gelukkig in den welbekenden Noorschen scheepsbouwmeester Colin Archer iemand te [ 13 ]vinden, die zich met al zijn bekwaamheid en ervaring wijdde aan de taak welke ik hem opdroeg. Zelden of nooit werd met meer zorg en nauwlettendheid een schip gebouwd als Colin Archer bij het bouwen van de Fram [2] aan den dag legde; maar er staat tegenover dat hij de voldoening heeft het schip te hebben gebouwd dat het eerst de binnenste Poolcirkel is gepasseerd. De Fram heeft volkomen, tot in de kleinste bijzonderheden, aan al de eischen die ik had gesteld, voldaan. Niet alleen door de groote stevigheid en het uitmuntende materiaal waaruit het was opgebouwd, kon het vaartuig de buitengewoon zware beproevingen waaraan het werd blootgesteld doorstaan, maar ook door den bijzonder gunstigen vorm en tal van vernuftige middelen waardoor de gevaarlijke deelen waren beschermd en welke voor een groot deel door Colin Archer werden uitgedacht. Daarom is het voor een groot deel, door de deugdelijkheid van het schip, aan hem te danken, dat de geheele expeditie—welke, naar men al vooruit aankondigde, de zwaarste en gevaarlijkste zou [ 14 ]zijn waaraan de mensch zich ooit waagde—in werkelijkheid een waar genoegen was, een reis voor pleizier, gedurende welke wij een gemakkelijk leven leidden, zoo „comfortable" als weinigen zelfs in »Old-England."
Ongeluksprofeten.
Toen ik mijn lezing hield in de Royal Geographical Society waren er onder de aanwezigen vele groote autoriteiten op het gebied van het Poolonderzoek, die mij als goede vrienden, en uit bezorgdheid over het leven van mijne kameraden en mijzelven, ten sterkste de uitvoering trachten te ontraden. Sommigen beweerden zelfs dat het geheele plan was opgezet op theoriën, welke volstrekt niet klopten met de feitelijke toestanden; en de algemeene opinie, in Engeland als overal elders, was deze, dat men, nadat de expeditie zich eenmaal aan de grillen van het Poolijs had toevertrouwd, nooit meer iets van haar zou hooren, of dat zij, in het beste geval, zou terugkeeren zonder eenig resultaat. Alle deskundigen stemden naar het scheen hierin overeen, dat het voor een schip volstrekt onmogelijk was om in het onbekende Noorden de ijsophoopingen te weerstaan.
De bekende Amerikaansche Noordpoolreiziger Generaal A. W. Greely achtte het »bijna ondenkbaar dat aan het plan door Dr. Nansen [ 15 ]opgeworpen, aanmoediging of steun zou worden verleend," en hij besloot zijn artikel in the Forum met de volgende woorden: „Het Poolonderzoek is al genoeg gedoodverfd als roekeloos en gevaarlijk, wanneer het op de gewone en eenmaal aangenomen wijze wordt uitgevoerd; het behoeft waarlijk nog niet bezwaard te worden met Dr. Nansen's onlogisch plan van zelfvernietiging."
Dit kon natuurlijk mijn vertrouwen in de juistheid van mijn systeem niet schokken. Het Noorweegsche Storthing had reeds, onmiddellijk nadat ik een adres had ingediend, de som verleend die ik voor de uitvoering noodig had, en bovendien was het mij gemakkelijk gevallen om van particuliere personen in Noorwegen te verkrijgen wat overigens nog voor de expeditie werd vereischt. Toen kort voor het vertrek de beschikbare gelden waren uitgeput, als gevolg van den kostbaren bouw van het schip en andere zaken, moest ik weder bij het Storthing aankloppen voor een buitengewone toelage, welke even bereidwillig ter beschikking werd gesteld.