Navonkeling/Doodsgedachten

Tijdverveling Navonkeling (1854) door Willem Bilderdijk

Doodsgedachten

By de jaarverwisseling
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 49 ]
 

Doodsgedachten.

“Ouriveg οὐκ ἐπίστασθε τὸ τῆς ἀύριον.
JACOBUS.
Ja, nog leef ik, lieve vrinden ;
Maar die morgen wederkomt
Als het middagklokjen bromt,
Zal my die nog levend vinden?
Of — mijn kaarsjen uitgedompt ?

Ja, ik was en ben nog heden
Onbelemmerd van gezicht ; -
De ingewanden doen hun plicht ;
[ 50 ]’k Ben nog onberoerd van leden;
Maar…wie kent het morgenlicht?

’k Heb reeds van mijn kindsche jaren
Op geen heden ooit gebouwd;
’s Menschen adem nooit betrouwd,
Maar als schuim van waterbaren,
Als een zeepnat-bel beschouwd.

Nimmer wilde ik voor het morgen
Met een voorbaat van bestuur,
Nimmer voor het avonduur
Van d’ onzeekren leeftijd zorgen,
Of is ’t had in vasten huur.

Elken oogwenk zag ik ’t sterven
(Reisbegeerig) voor my staan.
Nooit een ochtend glom my aan,
Nooit een nacht kon ’t veld ontverven,
Of ik dacht naar ’t graf te gaan.

Dag aan dag verlengde een leven,
Ieder tijdstip als gesloopt;
Telkens weder aangeknoopt,
Telkens als op nieuw gegeven;
Altijd even onverhoopt.

Dankbaar mocht ik ’s steeds ontfangen;
Uit de hand die alles schenkt,
Met vernieuwde kracht gedrenkt; —
Zonder weêrzin of verlangen; —
Altijd door den Dood gewenkt. —

Vijf- en twintigduizend dagen
vlogen over my voorby
Met den doodsbaar aan mijn zij’;
In gestaâge wisslvlagen
Van een stormend wareldtij’.

En, nu zoudt ge my verbieden
By des levens laatsten rook
Uit te kijken, naar het spook,
Dat nooit snelheid kon ontvlieden,
Dat nooit schranderheid ontdook!

Neen! ik wensch hem niet te ontloopen,
’k Geef hem met een blij gemoed
d’ Ongeveinsden welkomgroet;
[ 51 ]’k Zet de deur hem willig open
Tegen dat hy komen moet.

Draalt hy nog —; ik ben te vrede,
Maar verbei hem dag en nacht
Als een vriend waarop ik wacht;
En, neemt hy dit rompjen mede,
Gaarne geeft ik ’t hem voor vracht.

’t Is toch nietig van stofsaadje,
En ik voel, het past my slecht;
Hier is ’t scheef, en daer niet recht:
’k gun hem al die reisbagaadje,
Waar ik geen belang aan hecht.

Want, MY veilig overvaren,
Ja, dat zal die Veerman wel:
Daar toe heeft hy streng bevel.
Reeds voor duizend van jaren
Had Hy ’t briefjen van bestel.


Tot verstand van het eerste Couplet diene dat in Leyden ‘s middaags van half twee tot half drie uren een klokjen luidt, (trekkende van ouds tot de begraving van arme Roomschgezinden, die dus by hun uitvaart dit (naar hun gevoelen) troostlijk geluid onkostbaar mogen genieten.
1
18——24
24