Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/356

Deze pagina is gevalideerd

— 342 —

kop en schedel begrensde. De vederen waren grijsachtig van kleur. De naakte huid van den bek was wit, in het geel- of blaauwachtige trekkende; de hoornschede van den snavel zwart, op den bovensnavel in het geelachtige trekkende. De pooten waren geelachtig. Het oog was donkergrijs of zwartachtig.

In het leven had deze vogel eene meer opgerigte houding dan de kalkoen; dat is te zeggen, zijne pooten waren in de geledingen minder gebogen. De romp daarentegen werd in eene horizontale rigting gedragen, terwijl de hals in de hoogte gerigt was. Dit laatste was tevens het geval met de staartvederen. De naar het leven in de vrije natuur gemaakte afbeeldingen stellen den Dodo meestal in eene vlugge houding en als met groote stappen loopende, voor. Zoo als dit in de meeste door menschen onbewoonde streken ten opzigte van vele dieren wordt waargenomen, was hij intusschen, even als de duiven en andere vogels dier streken, zoo weinig schuw, dat men hem met stokken kon doodslaan. Volgens het zeggen van verscheidene reizigers werd hij ook verhinderd in het ontvlugten door de buitengewone hoeveelheid vet, hetwelk zijn ligchaam bedekte. De in Europa levend vertoonde voorwerpen hadden, volgens de oude schilderijen, eene minder vlugge, loggere, meer ineengezakte houding dan die in vrijen staat, hetgeen intusschen een gewoon verschijnsel is bij vogels in lange gevangenschap levende. Behalve dat zijn deze schilderijen, wat de onderlinge verhouding der enkele deelen betreft, zoo onjuist geteekend, dat zij een zeer onvolledig en zelfs verkeerd denkbeeld geven van den waren aard des vogels.

De Dodo werd tot onmiddelijk aan het zeestrand waargenomen, en wij vinden nergens vermeld, dat hij ook in de binnenste, bergachtige streken van het eiland leefde. Over zijn voedsel zwijgen de verhalen der reizigers; zij vermelden alleen, dat men, even als bij den Struisvogel, steenen in zijne maag heeft gevonden. De zonderlingste opgaaf is die, dat de Dodo slechts één ei zoude gelegd hebben: een verschijnsel dat tot nog toe slechts bij sommige watervogels werd opgemerkt.

De lezers van het Album der Natuur zullen zich herinneren, dat de hoogleeraar w. vrolik reeds (zie Jaargang 1853, blz. 177) over