Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/40

Deze pagina is gevalideerd

— 28 —

venpaar afkomstig zijn. Zoo kan men dan ook zeer goed aannemen, dat alle menschenstammen slechts verscheidenheden van ééne menschensoort zijn, zonder dat men daarom nog behoeft te besluiten dat zij van één menschenpaar afstammen. Soort-eenheid en afstammings-eenheid zijn dus twee op zich zelve staande zaken.

Wat nu de eenheid van soort aanbelangt, zoo heb ik elders[1] het een en ander daarover in het midden gebragt. Ik heb doen opmerken, dat zoogdieren (want met deze alleen hebben wij hier te maken), die tot dezelfde erkende soort behooren, in den natuurstaat met elkander paren, en dat dieren, die tot verschillende soorten behooren, dit, in den natuurstaat, nimmer doen. En daar nu overal op aarde, waar verschillende menschenstammen met elkander in aanraking komen, en zij door geene godsdienstige of staatkundige beweegredenen van elkander gescheiden blijven, aanstonds eene sterke vermenging van beiden plaats grijpt, zoodat er zelfs gansche volken van gemengd bloed uit ontstaan, zoo trok ik daaruit het besluit, dat al die menschenstammen slechts verscheidenheden van eene en dezelfde soort zijn.

De vraag, of de menschen al dan niet van één' oorspronkelijken menschenstam of van één menschenpaar afkomstig zijn, behoort eigenlijk minder tot het gebied der natuurwetenschap; de oplossing althans dier vraag ligt buiten haar bereik, en zal, zoo zij ooit volgen mogt, van de uitkomsten van taal-, oudheid-, en geschiedkundige nasporingen te wachten zijn. Het zoude vermetel zijn, te dezen aanzien reeds nu een bepaald oordeel te willen vellen, en ik ben dan ook niet van voornemen dit te doen. Doch ik meen evenwel het regt te hebben van te beweren, dat de aangevoerde gronden tegen de eenheid, ook van de afstamming des menschelijken geslachts, bij lange na niet zoo veel beteekenen, als men misschien bij den eersten opslag denken zoude.

 

 

Het besluit, getrokken uit de vergelijking der menschenstammen