20
de volgende beschrijving overeenkomt; dit is meer dan waarschijnlijk, want de kever, dien ik bedoel, de Gerande Waterkever, komt bijna overal voor. Zonder hem, voor 't gemakkelijk vergelijken, in een klein fleschje af. (fig. blz. 5).
Zooals gezegd is; zijn kleur is olijfgroen bij zwart af, glanzend in de zon met een paarsen of rooden weerschijn, zijn lengte is ongeveer 3 c.M., zijn breedte zal er 2 zijn, veel meer niet, of het is een andere soort. Al dadelijk zal u zijn naam verklaard zijn, wanneer ge let op de gele omlijsting van het borstschild; de dekschilden zijn niet geheel door den gelen band omgeven; die wordt smaller naar den top der schilden, dat wil zeggen naar de punt van het achterlijf, en verdwijnt even over de grootste breedte.
Die dekschilden geven een middel aan de hand om de wijfjes van de mannetjes te onderscheiden. Bij de mannetjes zijn ze namelijk glad en glanzend, bij de wijfjes daarentegen wordt die glans verdoofd door een aantal groeven of voren, die van het borstschild af evenwijdig met den vleugelnaad loopen en naar het achtereind toe steeds ondieper worden; zoodat ongeveer een derde der schilden, van de punt van het achterlijf gerekend, ook bij de wijfjes glad is. Toch kunt ge bij nauwkeurig toezien ook op de schilden der mannetjes eenige rijen puntjes of kuiltjes onderscheiden.
Bekijkt ge het dier van den onderkant, dan blijkt het daar geheel geel gekleurd te zijn, en ge bespeurt een gewiemel van ledematen, waaruit op het eerste gezicht niet wijs te worden is.
Als het beest zich een oogenblik stil houdt, onderscheidt ge 3 paren pooten, (ook al een kenmerk voor een insect, ten minste van een volwassen dier) en daartusschen een geducht verdedigings- of aanvalswapen van onzen tor, een lange, twee-puntige speer; beproef de scherpte ervan maar eens aan uw vinger.