Pagina:Stijl vol 01 nr 07 p 073-077.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen


De waarheid in de leer der tegendeelen vervat, openbaart zich in ruimte en tijd: in tijd groeit het innerlijke (in den mensch) door het uiterlijke [in en buiten (de ruimte) den mensch]: in tijd groeit het meest uiterlijke ruimtebegrip tot een meer innerlijk: in tijd wordt het tegendeel door het tegendeel gekend. 6).
Zien we dus de noodwendigheid der Natuurlijke Schilderkunst (als voorbereiding voor de Abstract Reëele) zoo kunnen we haar niet van dwaling beschuldigen — géen kunst, géen waar kunstenaar, heeft ooit gedwaald: het universeele (de oorsprong aller kunst) dwaalt niet. Het universeele is vrij van tijd: het openbaart zich (objectief gezien) overeenkomstig de leer der tegendeeligheid.
En thàns bereikt de Schilderkunst wat steeds haar wezen was, maar wat niet tot klare veruiterlijking kwam: de eenheid der wederkeerige werking der tegendeelen beeldend te realiseeren. Zoo min als de abstracte beelding der Abstract Reëele Schilderkunst abstract is in de algemeene (wetenschappelijke, verstandelijke?) beteekenis van het woord, zoo min is in die beteekenis, de verhoudingsbeelding in Abstract Reëele Schilderkunst het tegendeel van de natuurlijke beelding. Want ook de exacte verhoudingsbeelding is een uiterlijkheid en dus als zoodanig nog deel van het uiterlijke. Zij is — als het minst uiterlijke — het tegenovergestelde of de tegenheid van het meest uiterlijke (de natuurlijke verschijning).
Zien we echter de exacte verhoudingsbeelding als directe representatie van het innerlijke (universeele), zoo wordt zij (veruiterlijkt) deel van het innerlijke, en is als zoodanig beeldend tegendeel van het natuurlijke.
Om de nieuwe beelding te verstaan, is het noodig de exacte verhoudingsbeelding als (veruiterlijkt) tegendeel van de natuurlijke beelding te beschouwen. En dit is mogelijk, omdat het innerlijke, dat niet verschijnt in de beelding, een gestalte aanneemt. (Zoo is ook de straal, die innerlijk is en dus eigenlijk niet verschijnt, in beelding de vertikale lijn).
Uitgaande van het zichtbare, wordt, in de nieuwe beelding, de ruimte gebeeld niet door natuurlijke plastiek maar door de (abstracte) plastiek van het vlakke; beweging door beweging en tegenbeweging in-eenen 7); de natuurlijke kleur door de vlakke, de tot bepaaldheid gestelde kleur en de grillig gebogen lijn door de rechte lijn. Zoo komt het betrekkelijke door het bepaalde (d.i. de directe veruiterlijking van het volstrekte) tot beelding. Uitgaande van het niet-zichtbare, van het innerlijke, beeldt uitbreiding zich door een (nieuwe) ruimtebeelding; beeldt rust zich door evenwichtige beweging, beeldt licht door vlakke, pure kleur. Zoo verschijnt in de nieuwe beelding weder het volstrekte door het betrekkelijke (van de compositie en universeel beeldingsmiddel).
Kwam, in alle tijden, de leer der tegendeeligheid tot uitdrukking, de huidige, gecultiveerde, de werkelijk moderne mensch (zie inleid. blz. 2) kenmerkt zich doordat hij zich bewust wordt van de waarheid van die leer: doordat hij die leer zelf tracht te realiseeren. Door het uiterlijke zuiver te zien leert de kunstenaar van heden het innerlijke zuiver te beelden. Door het uiterlijke als het universeele te zien, leert hij het te beelden met de minst mogelijke eigen (individueele) verduistering.

75