evenwicht bereikt en dus weder eenheid teruggevonden is, zoolang blijft zij tragisch. In kunst moet de tweeheid een gelijkwaardige verschijning hebben (zie art. VI blz. 74) zal de kunstenaar in staat zijn de tragiekbeelding (zooveel het dan mogelijk is) op te heffen.
Slechts door eenheid in uitbeelding van inhoud en verschijning (zie art. VI) verdwijnt het tragische in de beelding. En deze eenheid wordt benaderd door exacte, evenwichtige verhoudingsbeelding. Exacte verhoudingsbeelding (dus door het universeel beeldingsmiddel) is noodzakelijk omdat verhoudingsbeelding in vorm en natuurlijke kleur tòch tragiek beeldt, evenwichtige verhoudingsbeelding is vereischte, omdat alleen het evenwicht in stand en afmeting (van het universeel beeldingsmiddel) de tragiek kan verminderen. (14).
Alle schilderkunst heeft getracht in de beelding het universeele tot uitdrukking te brengen, maar dit niet in dezelfde mate bereikt.
Alle schilderkunst heeft er naar gestreeft het individueele te niet te doen, in de beelding, maar dit niet in dezelfde mate volvoerd.
Door de onevenwichtige uitbeelding van het universeele en het individueele ontstond de tragiekbeelding in alle schilderkunst. Staat, in tragiekbeelding, de Natuurlijke Schilderkunst bovenaan, de Nieuwe Beelding is reeds bijna van tragiekbeelding vrij.
Als nu de opheffing der tragiek doel van het leven is, is het onlogisch dat men tegen de Nieuwe Beelding op komt.
Dan is het onlogisch, dat men steeds wil vorm beelding in schilderkunst — en dan nog wel natuurlijke — omdat (zooals men zegt) dàarin slechts de geest tot uitdrukking kán komen.
Wanneer we de doorgaande evolutie van de verhoudingsbeelding in de schilderkunst nagaan, is het integendeel moeilijk te veronderstellen dat het zich evolueerend gedeelte der schilderkunst ooit weder terug zou komen tot vormbeelding, welke de verhoudingsbeelding sluiert.
AANTEEKENINGEN.
1) De Nieuwe Beelding wil het zichtbare (of beter, de schoonheidsontroering welke het zichtbare te weeg brengt) in alle diepte beelden: juist daarom heeft zij een beeldingsmiddel noodig, waarin het volstrekte tot bepaalde uitdrukking komt en waarin het zich met het natuurlijke kan vereenigen.
2) Staat de schoonheid dan de waarheid in den weg? Zij staat de waarheid in tijd in den weg, op die wijze als het uiterlijke het innerlijke, het natuurlijke het geestelijke, het vrouwelijke het mannelijke — in tijd — in den weg staat. Door de schoonheid is de aesthetische verschijning der waarheid — in tijd — juist mogelijk.
3) Althans te boven gaat hetgeen wij thàns kunst noemen. Evenwel zal een hoogere menschelijke evolutie weder een beeldingsveld vinden in de beelding van het ware als het ware, in welke beelding dan waarheid en schoonheid volkomen gelijkwaardig tot uitdrukking komen.
4) Het domein der waarheid is de zuivere abstractie. Daarom is de Nieuwe Beelding Abstract-Reëel.
5) In dezen tijd van groei naar het ware is het noodig de oogen open te houden voor het gevaar dat — in kunst — schuilt in streven naar beelding van het ware. De ware kunstenaar zal wel steeds blijven subjectiveeren, doch bij den niet-kunstenaar kan het verlangen naar subjectiveering den tijd vooruit snellen. Zoo zou een, voor dezen tijd, verkeerde kunstappreciatie kunnen ontstaan, die