De Stijl/Jaargang 1/Nummer 7/De nieuwe beelding in de schilderkunst

De Stijl, Jrg. 1, Nr. 7
(mei 1918)

‘De nieuwe beelding in de schilderkunst. VI. De redelijkheid der nieuwe beelding. (vervolg)’ door Piet Mondriaan, p. 73-77.

[ 73 ]DE NIEUWE BEELDING IN DE SCHILDERKUNST.

DOOR PIET MONDRIAAN.

VI. DE REDELIJKHEID DER NIEUWE BEELDING. (VERVOLG).

Oogenschijnlijk is het weinig modern zich op een oude waarheid te beroepen om de redelijkheid van het nieuwe in het licht te stellen. Oogenschijnlijk evenwel, want het nieuwe toch is niet anders dan een andere verschijning van de universeele waarheid, die onveranderlijk is (zie art. II blz. 13).
Diè waarheid, door alle tijden heen waar, is reeds in de oudheid op verschillende wijzen geformuleerd, en onder deze uitdrukkingen der wijsheid is er éen, welke de ware beteekenis der kunst volkomen omschrijft: door het tegendeel worden de tegendeelen, hoe dan ook, het beste gekend. Ieder weet, dat om zoo te zeggen niets ter wereld uit zich zelf en op zichzelf denkbaar is, maar beoordeeld wordt door vergelijking met zijn tegendeel (Philo van Alexandrië, Bolland—Zuivere Rede). Eerst heden, nu het tijdsbewustzijn daartoe is gerijpt, nu een meer evenwichtige verhouding van het innerlijke en uiterlijke, van het geestelijke en natuurlijke al meer en meer bestaanbaar wordt, komt de kunstenaar langs den weg der kunst (d.i. dien van het uiterlijke) tot de bewuste erkenning van die waarheid der ouden, welke reeds sedert lang door het logisch denken (Hegel) opnieuw naar voren gebracht is. 1).
De kunst — als eene der openbaringen van de waarheid — heeft de waarheid der tegendeeligheid steeds tot uitdrukking gebracht, doch eerst in deze tijd scheppend gerealiseerd. De scheiding tusschen Oude- en Nieuwe schilderkunst moeten wij dan ook erkennen, zoodra we inzien dat de Natuurlijke Schilderkunst die waarheid slechts gesluierd en onevenwichtig openbaarde, terwijl de Nieuwe Beelding haar in bepaaldheid en evenwichtigheid beeldt.
Alle schilderkunst heeft het zichtbare (waarvan zij uitgaat) tot eene den mensch ontroerende schoonheid verwerkt door ook het tegendeel van het zichtbare tot beeldende uitdrukking te brengen in het natuurlijke. 2). Doch niet alle schilderkunst heeft dat tegendeel in evenwichtige verhouding met het natuurlijke gebeeld. 3). [ 74 ]
Het is duidelijk dat het beeldende tegendeel van het natuurlijk concrete niet de uiterste gedachte-abstractie (zie art. III blz. 29), dat het beeldende tegendeel van het meest uiterlijke ook niet het meest innerlijke kan zijn. Het verschijnt in de natuur door middel van het natuurlijke (het meest uiterlijke) als verhouding van stand, afmeting en waarde van dat uiterlijke (zie inleid. blz. 4) — als beelding van verhouding, die op-zich-zelf niets is en tòch als de beeldende kern aan alle dingen verschijnt.
Deze verhouding, in de natuur onbepaald, en tòch uit haren aard exact, abstract, wordt, overeenkomstig dien aard, slechts zuiver gebeeld door een exact, abstract beeldingsmiddel. Eerst dàn komt de wederkeerige werking der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid in evenwicht tot beelding.
De meest uiterlijke verschijning der dingen, het natuurlijke, sluiert de zuivere, de directe veruiterlijking van het innerlijke (universeele), dus de exacte verhouding. 4). Deze komt slechts tot klare beelding door een uiterlijkheid, die wel niet het uiterste tegendeel van het natuurlijke is, maar die toch vrij van (individueele) begrenzing is, dat zij de directe veruiterlijking van het meest innerlijke zoowel als het wezen van het meest uiterlijke zuiver beelden kan.
Exacte verhouding komt slechts tot beelding door de abstractie van den natuurlijken vorm en kleur — in de tot bepaaldheid gestelde kleur (zie art. III en IV). Dit universeel beeldingsmiddel lost, in de beelding, het natuurlijke op: het natuurlijke kristalliseert zich tot exacte verhouding, en, omgekeerd, is deze als gekristalliseerde innerlijkheid te beschouwen. Zoo heft zoowel het meest uiterlijke als het meest innerlijke zich in de exacte verhoudingsbeelding op, en komen de tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid in éen uiterlijkheid beeldend tot eenheid.
Zièn we deze eenheid, zoo is ons de eenheid der Abstract Reële beelding met het zichtbare duidelijk en klaar; dan zien we die beelding niet als een doelloos neerzetten van kleurvlakken en lijnen, maar als een evenwichtige beelding van mensch en natuur, van innerlijkheid en uiterlijkheid in de diepste en schoonste, in de eeuwige beteekenis van deze. De oude wijsheid beeldde de oerverhouding van innerlijkheid en uiterlijkheid door het kruis. Dit, noch eenig ander symbool, kan echter het beeldingsmiddel der Abstract Reëele Schilderkunst zijn: een symbool toch is weder een begrenzing, eenerzijds, en anderzijds te volstrekt.
In den gang van Natuurlijke tot Abstract Reëele Schilderkunst heeft de kunst de leer der tegendeeligheid gerealiseerd. De geheele Natuurlijke Schilderkunst heeft gediend om door beelding van het natuurlijke tot beelding van het abstracte, en daardoor tot evenwichtige beelding van het uiterste éene en het uiterste ándere (zie inleid. blz. 4) te komen. 5).
In evolutie, in tijd, zien we in de schilderkunst aanvankelijk het beeldingsmiddel niet in overeenstemming met de leer de tegendeeligheid, want het (meest) uiterlijke wordt door het (meest) uiterlijke gebeeld; daarna zien we een gradueele destructie van het natuurlijke in de beelding ontstaan en ten slotte het (universeel) beeldingsmiddel volkomen overeenkomstig die leer. [ 75 ]
De waarheid in de leer der tegendeelen vervat, openbaart zich in ruimte en tijd: in tijd groeit het innerlijke (in den mensch) door het uiterlijke [in en buiten (de ruimte) den mensch]: in tijd groeit het meest uiterlijke ruimtebegrip tot een meer innerlijk: in tijd wordt het tegendeel door het tegendeel gekend. 6).
Zien we dus de noodwendigheid der Natuurlijke Schilderkunst (als voorbereiding voor de Abstract Reëele) zoo kunnen we haar niet van dwaling beschuldigen — géen kunst, géen waar kunstenaar, heeft ooit gedwaald: het universeele (de oorsprong aller kunst) dwaalt niet. Het universeele is vrij van tijd: het openbaart zich (objectief gezien) overeenkomstig de leer der tegendeeligheid.
En thàns bereikt de Schilderkunst wat steeds haar wezen was, maar wat niet tot klare veruiterlijking kwam: de eenheid der wederkeerige werking der tegendeelen beeldend te realiseeren. Zoo min als de abstracte beelding der Abstract Reëele Schilderkunst abstract is in de algemeene (wetenschappelijke, verstandelijke?) beteekenis van het woord, zoo min is in die beteekenis, de verhoudingsbeelding in Abstract Reëele Schilderkunst het tegendeel van de natuurlijke beelding. Want ook de exacte verhoudingsbeelding is een uiterlijkheid en dus als zoodanig nog deel van het uiterlijke. Zij is — als het minst uiterlijke — het tegenovergestelde of de tegenheid van het meest uiterlijke (de natuurlijke verschijning).
Zien we echter de exacte verhoudingsbeelding als directe representatie van het innerlijke (universeele), zoo wordt zij (veruiterlijkt) deel van het innerlijke, en is als zoodanig beeldend tegendeel van het natuurlijke.
Om de nieuwe beelding te verstaan, is het noodig de exacte verhoudingsbeelding als (veruiterlijkt) tegendeel van de natuurlijke beelding te beschouwen. En dit is mogelijk, omdat het innerlijke, dat niet verschijnt in de beelding, een gestalte aanneemt. (Zoo is ook de straal, die innerlijk is en dus eigenlijk niet verschijnt, in beelding de vertikale lijn).
Uitgaande van het zichtbare, wordt, in de nieuwe beelding, de ruimte gebeeld niet door natuurlijke plastiek maar door de (abstracte) plastiek van het vlakke; beweging door beweging en tegenbeweging in-eenen 7); de natuurlijke kleur door de vlakke, de tot bepaaldheid gestelde kleur en de grillig gebogen lijn door de rechte lijn. Zoo komt het betrekkelijke door het bepaalde (d.i. de directe veruiterlijking van het volstrekte) tot beelding. Uitgaande van het niet-zichtbare, van het innerlijke, beeldt uitbreiding zich door een (nieuwe) ruimtebeelding; beeldt rust zich door evenwichtige beweging, beeldt licht door vlakke, pure kleur. Zoo verschijnt in de nieuwe beelding weder het volstrekte door het betrekkelijke (van de compositie en universeel beeldingsmiddel).
Kwam, in alle tijden, de leer der tegendeeligheid tot uitdrukking, de huidige, gecultiveerde, de werkelijk moderne mensch (zie inleid. blz. 2) kenmerkt zich doordat hij zich bewust wordt van de waarheid van die leer: doordat hij die leer zelf tracht te realiseeren. Door het uiterlijke zuiver te zien leert de kunstenaar van heden het innerlijke zuiver te beelden. Door het uiterlijke als het universeele te zien, leert hij het te beelden met de minst mogelijke eigen (individueele) verduistering. [ 76 ]Zoo leert hij zien dat het schijnbaar niet-schoone juist schoon, dat het uiterlijk schoone niet de hoogste schoonheid is. 8). Hij leert dit zien na cultuur van het natuurlijke. Het is het kenmerkende van den ongecultiveerden, van den aan het individueele gehechten mensch, het hoogste schoone en goede 9) in dàtgene te zoeken, wat hem schoon en goed toeschijnt. Het ontstaat door onevenwichtigheid tusschen innerlijkheid en uiterlijkheid, tusschen geest en natuur. En het is deze onevenwichtigheid, welke de hinderpaal tot het recht verstaan der Nieuwe Beelding is: zooland het bewustzijn van den tijd geen evenwicht kent der tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid, is geen evenwichtige verhoudingsbeelding als stijl bestaanbaar.
Om de Nieuwe Beelding volkomen te waardeeren, is het noodig iets van het wezen en de wisselwerking van het uiterlijke en innerlijke (in ons en buiten ons) te begrijpen 11), want dàn eerst kunnen we inzien dat uiterlijkheid en innerlijkheid als eenheid van gelijkwaardige tweeheid beeldend kan verschijnen.

AANTEEKENINGEN.

1) Al is zij door het logisch denken in den nieuwen tijd bizonder belicht, zoo is het toch niet rechtstreeks hierdoor, dat de schilder van heden de wederkeerige werking der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid tot gelijkwaardige beelding brengt. Niet door voorlichting wordt de kunstuiting meer volkomen: zij wordt dit alleen door haar zelf. Onbewust arbeidde de schilder: door aanhoudend openbaren van de principiëele waarheid der tegendeeligheid, werd de openbaring ervan meer en meer exact. Uit, al arbeidende verkregen, bewustheid ontstond de meer bewuste beelding.
2) In alle tijden ziet de schilder in en door alle dingen steeds het eene zelfde: hoewel zijne ziening ervan verandert, is het steeds het eene schoone, dat in en door alle dingen hem ontroert. Dit eene zelfde, dit eene schoone nu, is het tegendeel van hetgeen de dingen tot dingen stempelt: het is het universeele, dat door middel van de dingen ons verschijnt. Bewust of onbewust zoekt de schilder dit andere van hetgeen hij visueel ziet tot beelding te brengen — dit is de oorzaak dat het kunstwerk zoo anders is dan de natuur.
Niet alleen in de Nieuwe Beelding is het kunstwerk anders dan de natuur: in het Impressionisme, in het Expressionisme, in het Divisionisme, in het Pointillisme, in het Kubisme en in het Futurisme, zoowel als in de Oude Kunst, is het kunstwerk anders dan de gewoon visueele ziening[.]
Innerlijk ziet de schilder anders dan hij visueel ziet: zijn anders zien is een innerlijke werking en moet niet toegeschreven worden aan physieke afwijkingen (vandaar zeggen sommige psychiaters dat het een geestelijke afwijking is!) zooals sommige doctoren doen. Deze doen als de professor-oogarts, die het bizondere van Rembrandt’s kunst aan bijziendheid toeschreef, omdat foto’s met bijziende lens gemaakt, eenige overeenkomst met die kunst vertoonden.
3) In de Natuurlijke Schilderkunst is de beelding van het tegendeel van het natuurlijke (de verhouding) niet evenwichtig met het beeldingsmiddel; de natuurlijke verschijning der dingen is te grillig en trekt te zeer den aandacht dan dat de verhouding in bepaaldheid spreken kan. In de Nieuwe Beelding treedt én verhouding én beeldingsmiddel evenwichtig op: de verhoudingsbeelding is exact omdat het beeldingsmiddel exact is.
4) Het innerlijke, dat zich door exacte evenwichtige verhouding beeldt is het zuiver universeele — het onveranderlijke — in tegenstelling met het individueel innerlijke, in den mensch. Dit laatste innerlijke is het, dat het zuiver universeele verduistert. Want al ontstaat alle kunst door het universeele diep in den mensch, zij wordt toch gekleurd door het individueele in hem. (Zie voorgaande artikelen). In de Romantiek, in de z.g. Christelijke Kunst, enz., zien we het universeele eenzijdig gekleurd. De zuiver realistische Kunst kon het meest objectief, universeel zijn: door haar ontstond de zuivere beelding van enkel verhouding.
[ 77 ]
Alle subjectiveering verduistert de zuivere beelding van het universeele-als-het-ware. Door kunst zien we echter het universeele-als-het-schoone, en het schoone sluit subjectiveering van het universeele in. De minst mogelijke subjectiveering van het universeele zal het ware in het schoone het zuiverst benaderen.
Het steeds hetzelfde blijvende meest uiterlijke (de natuur) brengt de kunstenaar langs velerlei subjectiveeringen ten slotte tot éen universeele uiterlijkheid, die een is met de zuivere verschijning van het (universeel) innerlijk.
5) Zooals de Abstract Reëele Schilderkunst weer dient om tot niet-beelding te komen: d.i. tot het einde der kunst zooals wij die thans kennen, als iets dat wel beelding van het leven, maar nog niet het leven zelf is. Als de kunst zich in reëel leven omzet — dán eerst is het einde onzer kunst van heden daar. Zeer lang zal het echter nog duren, eer zelfs de nieuwe beelding in haar geheelen omvang door de menschheid verwerkt is — deze kunst houdt wel het einde der kunst in zich vervat, maar ís een begin.
6) Eerst dàn, wanneer het uiterlijke gekend wordt, kan het innerlijke gekend worden. Al is het er thans nog ver van af dat het innerlijke gekend wordt, tóch is het tijdsbewustzijn tot dié rijpheid gekomen, waarop het vatbaar wordt het innerlijke meer zuiver te zien. Daardoor is het mogelijk, dat reeds thans het universeele tot klare beelding komt.
7) Rust, het tegendeel van beweging, is volmaakte, evenwichtige beweging en beeldt zich dus door evenwichtige bewerking, d.i. door eenheid van beweging en tegenbeweging. Deze eenheid van beweging verinnerlijkt de beeldende uitdrukking in kunst. In Abstract Reëele Schilderkunst komt zij tot exacte beelding door de onveranderlijke tweeheid van stand van het rechte en verinnerlijkt rythme (zie art. IV). [In de muziek is het de melodie en ruthmische verdeeling (maat), in den modernen dans, het muzikaal rythme en dansrythme (de passen), die de beweging en tegenbeweging vormen].
8) Zoo is het schijnbaar niet-schoone het rechte en het vlakke, terwijl het (uiterlijk)schoone het gebogene en lichamelijke is. (De S-vorm toch werd de schoonheidslijn genoemd!) Ook enkel verhouding is het (schijnbaar) niet-schoone, zoo men het schoone zoekt in dàt, waardoor de verhouding zich beeldt.
9) Het schoone en goede — want aesthetische waarheden beelden zich overeenkomstig ethische waarheden: zij zijn beide verschillende uitdrukkingen van éen waarheid.
10) Het uiterlijke is, beeldend, alle uiterlijkheid van af het meest uiterlijke (de natuurlijke verschijning der dingen) tot de diepste abstraheering van vorm en kleur. Het innerlijke beeldt zich slechts rechtstreeks als dié uiterlijkheid, waarin het innerlijke zich als oerverschijning openbaart: alle andere innerlijkheid beeldt zich niet rechtstreeks.

Overige vindplaatsen bewerken

  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 113-117.