Zoo kan dan het nieuwe leven meer evenwicht brengen tusschen de elementen natuur en geest, en zal het mogelijk zijn dat in staat, maatschappij, in alle verhoudingsleven, meerdere eenheid bestaat. Daartoe is het slechts noodig dat het nieuwe tijdsbewustzijn zich vrijuit ontplooien kan: dat het teniet doet het verouderd tijdsbewustzijn, de overheersching van het individueele, van het natuurlijke-, (vrouwelijke) element 7), dat het zich vrij maakt van traditie en dogma’s en enkel zuiver verhouding ziet door de elementen zuiver te zien (zie art. VI blz. 75).
Zoolang het oude tijdsbewustzijn zijn invloed doet gelden, moeten de natiën elkander blijven vernietigen — moet er strijd en lijden zijn: alleen de zuivere verschijning der elementen (in evenwichtige verhouding) kan in leven en kunst de tragiek verminderen (zie vorig art.).
AANTEEKENINGEN.
1) In dezen tijd is alleen het abstract-reëele leven de zuivere uitdrukking van het nieuwe tijdsbewustzijn. In het intellectueel — abstracte — zoowel als in het uiterlijke leven verschijnt het natuurlijke zoowel als het geestelijke vertroebeld, doordat het natuurlijke overheerscht. De schilderkunst ondervond dit doordat zij (in de Abstract Reëele Schilderkunst) tot de erkenning kwam dat natuurlijke vorm en kleur het wezen der dingen sluiert. Zij bevond dat het individueele overheerscht, zoolang geen evenwichtige verhouding gebeeld wordt, en dat deze alleen zuiver gebeeld kan worden, wanneer vorm en natuurlijke kleur zijn opgeheven. Zoo toonde zij, dat in het bewustzijn de overheersching van het individueele moet worden opgeheven, zal in het leven evenwichtigheid, eenheid, mogelijk zijn.
In dezen tijd, waarin het individualisme juist zijn hoogtepunt bereikt heeft, is, als algemeenheid, in het uiterlijke leven nog geen evenwicht bestaanbaar. De enkeling moge in eigen dualiteit evenwichtig zijn: tòch blijft zijn leven in ongelijke verhouding tot het leven rondom hem. Wel staat de abstracte geest van den nieuwen mensch dichter bij het cultuurleven der huidige maatschappij dan bij het elementair natuurleven, maar tòch is dat cultuurleven slechts oppervlakkig abstract: het is slechts abstract tegenover het natuurlijk leven maar het is niet werkelijk abstract, d. i. zoòdanig dat het leven van den geest tot bepaaldheid gesteld is. Het huidige cultuurleven kent slechts de abstractie van het intellect, dat het in hoofdzaak gebruikt tot nut van het materieele (physieke). Evenwel vormt juist dit cultuurleven een geschikte bodem waarop het nieuwe leven zich ontwikkelen kan. Er kan in het primitieve leven wel een evenwichtigheid bestaan wanneer de geest nog zoo weinig ontwikkeld is dat zij zich niet tegenover het natuurlijke stelt, maar zoodra ziel en geest zich ontwikkelen, of m. a. w. zoodra het bewustzijn in den mensch groeit en het natuurlijke achterblijft, is — door de ongelijke dualiteit — geen evenwicht mogelijk. Dan is ook geen evenwicht mogelijk tusschen mensch en natuur zooals die visueel verschijnt: dan moet de natuur in het abstracte omgewerkt worden wil de menschelijke geest zich weer met haar verzoenen.
2) De wijsheid der oudheid identificieert het physieke, natuurlijke met het vrouwelijke —, het geestelijke met het mannelijke element.
Om tot gezuiverde natuurlijkheid te komen, moet het natuurlijke verinnerlijkt worden: d. i. het moet zoover mogelijk ontdaan worden van het meest (grillig) uiterlijke, dat het volstrekt natuurlijke sluiert, of, m. a. w., het moet zich vervolstrekken. Maar dit houdt niet in, dat het natuurlijke zòo ver wordt verinnerlijkt, dat het geheel of gedeeltelijk geest wordt. In tijd blijft het natuurlijke natuurlijkheid, ook al evolueert het naar het geestelijke.
Evolueerend naar het geestelijke is het natuurlijke wel geen zuivere, niet enkel natuurlijkheid meer, maar het blijft gezuiverde natuurlijkheid omdat hetgeen het natuurlijke beïnvloedt, niet onzuiver (n.l. geest) is.
3) De Nieuwe Beelding beeldt de gelijkheid in verschijning van het innerlijke en uiterlijke door dit in gelijke volstrektheid (in het rechte) te beelden: zij beeldt het verschil in element door den rechthoekigen stand van het een ten opzichte van het ander.