— ook als hij geen kunstenaar is, — min of meer dezelfde beeldende capaciteiten en dus de vatbaarheid tot inzicht in kunst in zich hebben.
Ontwikkeling der beeldende capaciteiten, m. a. w. van het zuiver, d. i. abstract, beeldend, belevend zien houdt de mogelijkheid in dat de geheele groep één weg bewandelt, ondanks het verschil in leven.
En dàn is algemeene eenheid in leven en kunst geen onbereikbaar ideaal meer.
Voorheen werd door allen één weg bewandeld doordat — in een cultuurperiode — een algemeene godsdienst den tijd beheerschte. Thans staat de godsvoorstelling niet langer buiten den mensch: het gerijpte individu treedt universeel op (zie vorig art.). Is hij in staat het universeele in meerdere bepaaldheid te zien, dan is hij in staat tot zuiver beeldend zien. Zoo zal de nieuwe tijd zich van de oude onderscheiden door bewuste aanschouwing te kennen, hetgeen zich van zelf in alles realiseeren zal als het universeele.
Openbaart de kunstuiting het universeele in klaarheid, zoo zal zij als algemeene kunst bestaanbaar zijn.
Het beeldend zien is niet tot de kunst beperkt: het doorschouwt alle levensuitingen au fond: zóo is algemeene eenheid van leven mogelijk. Het zuiver beeldend zien voert tot begrip van de constructie, die aan het bestaande ten grondslag ligt: het doet zuiver verhouding zien.11). Zoo is het nieuwe tijdsbewustzijn gebaseerd op de elementaire verhoudingen die in het natuurlijke gesluierd maar tòch zichtbaar zijn. Is het verinnerlijkte, beeldend zien de inhoud van het nieuwe tijdsbewustzijn, het mòet zich al meer en meer openbaren, omdat het bewustzijn in den mensch groeit, en dan van zelf te niet doet alle hinderpalen, als traditie enz. Zoo kunnen we in de toekomst met zekerheid meerdere eenheid in kunstuiting verwachten, en wel eenheid van abstracte beelding, die toch reëel is.
De Abstract-Reëele beelding is gegroeid dóor en vanuit de natuurlijke beelding: onmiddellijk is zij voortgekomen uit een kunst, die nog van het vorig geslacht is. De kunstenaar van heden heeft de zware taak volbracht de uitingswijze voor het komend geslacht op te bouwen na vernietiging van die der vorige geslachten. 12). De komende kunstenaar zal de weg der gradueele bevrijding van natuurlijken vorm en kleur niet behoeven te gaan: die is vóor hem afgelegd; hij vindt de uitingswijze gereed, welke hij slechts heeft te culmineeren. Hem staat lijn en kleur-als-beeldingsmiddel-op-zich-zelve, d. i. vrij van individueele beteekenis, ten dienste, om het universeele tot bepaalde uitdrukking te brengen.
De komende kunstenaar zal dus meer en meer uit kunnen gaan van het universeele, waar de kunstenaar van heden van het natuurlijke (individueele) moest uitgaan. Zoo is dan deze tijd te beschouwen als het groote keerpunt, waarop de menschheid zich niet langer richt vanuit het individueele tot het universeele, maar vanuit het universeele tot het individueele, om dit universeel te realiseeren — want het individueele wordt eerst inderdaad werkelijk, als het tot het universeele wordt omgezet.
128