Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/155

Deze pagina is proefgelezen
 

ARAUCARIA IMBRICATAPavon.

Nat. Familie:

CONIFERÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DIŒCIA POLYANDRIA (Tweehuizige-Veelmannige)[1].

 

 

De boomen, die zich van de kruidachtige gewassen zoo kenmerkend onderscheiden door hun houtachtigen stam en hunnen langen levensduur, worden, uit een physionomisch oogpunt beschouwd, in twee groote rubrieken verdeeld, namelijk die met afvallende bladeren, welke geregeld ieder najaar hun groen kleed afwerpen, om dat in 't volgende voorjaar door een nieuw te vervangen, en die met blijvende bladeren, dat zijn die welker bladeren drie, vier jaar of somtijds nog veel langer hunne frischheid behouden, en den boom dus voortdurend ten sieraad strekken.

De eerste zijn voornamelijk eigen aan het noordelijk en gematigd gedeelte van Europa, terwijl de laatste inzonderheid aan warmer landen toebehooren, en ook een groot deel uitmaken van die welke in het warme Zuid-Europa voorkomen.

Er is echter ééne plantengroep, die op dien regel eene belangrijke uitzondering maakt, namelijk die der Kegeldragende boomen of Coniféren, welke, hoewel ook een aantal soorten in warmer landen voorkomen, in de keerkrings-vegetatie toch slechts eene zeer ondergeschikte rol spelen, en ook daar blijkbaar de hitte schuwen, zoodat die soorten, welke oorspronkelijk aan tropische gewesten eigen zijn, er alleen op het gebergte worden aangetroffen, waar de temperatuur natuurlijk veel lager is; terwijl daarentegen in Noorwegen en Zweden en andere aan de poolgrens liggende


  1. Zie de noot onder bladz. 9.—Wanneer elke bloem der mannelijke plant 20 of meer, vrij op den bloembodem bevestigde, meeldraden bevat, behoort de plant tot de orde der Veelmannige.
23