[ 119r ]


Hop.—Humulus lupulus.

Al is de Hop een belangrijk handelsproduct, hoog geroemd door de bierdrinkers, en wordt de plant daartoe, hoewel hier te lande niet zeer veel, veelvuldig bij hooge staken opgeleid, verbouwd, zij komt in boschachtige streken toch ook niet zelden in het wild voor en slingert zich dan sierlijk tusschen het geboomte aan den weg, soms met haar slappen stengel een hoogte van verscheidene meters bereikend. Vooral in het najaar, als de talrijke geel-groene hopbellen zich gevormd hebben, geeft deze klimplant aan de els of beuk, die zij tot steun heeft gekozen, een aardige bekoring.

Bij dat slingeren windt zij zich steeds rechts om haar steunsel, zoodat, als gij er van boven op neer ziet, de beweging is als die van de wijzers van een uurwerk, dus omgekeerd als bij den Convolvulus. Doch behalve door dat ze minder links is, is ze boven deze laatste bevoorrecht door het bezit van eigenaardig gevormde stekeltjes, die in zes rijen langs den stengel zitten, bij eenigszins sterke vergrooting er uit zien als een kegeltje, waaruit van boven twee evenwijdig aan den stengel geplaatste puntjes te voorschijn komen, en die de plant bij het zich omhoog werken van groot nut zijn.

De fraaie handspletige bladeren, met gezaagde slippen, die veel op die van den wijnstok gelijken, doch ruwer zijn en niet zoo spinnewebachtig behaard aan de achterzijde, zooals die veelal zijn, zitten twee aan twee tegenover elkaar en de steunblaadjes, waarvan oorspronkelijk elk blad aan elken kant er een naast zich zou hebben, zijn twee aan twee met elkaar vergroeid, zoodat er nu ten slotte slechts twee zijn, ieder gevormd uit een van het eene en een van het andere blad.

De hop is tweehuizig. De mannelijke planten hebben losse pluimen van een massa kleine geelgroene bloempjes, die een vijf bladig bloemdek en vijf meeldraden met groote helmknoppen bevatten, waaruit in Augustus bij de minste beweging een wolk van geel pollen opstuift. De vrouwelijke hop heeft dicht op elkaar gezeten bloempjes, die de met twee stijlen voorziene vruchtbeginsels bevatten, waarbij een klein schubvormig blaadje het bloemdek vertegenwoordigt, dat echter in zijn rol geholpen wordt door een later zich ontwikkelend groot schutblad. De groepen aldus goed afgesloten vrouwelijke bloemen vormen de bekende hopbellen en daarin, op het vruchtje en binnen de schutbladen daarvan, ontwikkelen zich de harsachtige kliertjes, die als een geel bitter smakend poeder naar buiten vallen, als men de rijpe bellen schudt, het hopmeel of de lupuline, voor het brouwen van bier zoo gezocht.

[ 119v ]

Juli en Augustus.



Hop.—Humulus lupulus.
Fam. Netelachtigen, Urticaceeën.

 

H. 194.