Plantenschat/122
← Blauwe knoop — Succisa pratensis | Plantenschat (1898) door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma | Kale jonker — Cirsium palustre → |
Uitgegeven in Groningen door P. Noordhoff. |
Kattestaart of Partijke.—Lythrum salicaria.
Aan slootkanten kan deze hooge purperen Kattestaart midden in den zomer, met Spiraea en Valeriaan, die ook zoo hoog kunnen opschieten, mooie bloemrijke hoeken in 't leven roepen, rijker in tint en afwisseling dan menige door een bloemist voor een bruidspaar in orde gebrachte achtergrond.
De Lythrum moet daar wel sterk de aandacht trekken door haar heldere kleur en de fraaie aarvormige bloeiwijze. Wel twintig kransen van roode bloemen zitten er boven elkander, telkens met twee of drie kleine bladen ertusschen, en de hoogste dicht bijeen. Meer benedenwaarts zijn de kransen verder uiteen geplaatst aan den kantigen behaarden stengel, die bladerrijk is en zoowel tegenoverstaande bladeren als in kransen van drie geplaatste vertoont. Die langwerpige bladeren zijn altijd zittend en met fraai-hartvormigen voet raken zij den stengel.
Verschillend dus de bladstand aan denzelfden stengel en verschillend verder vele andere zaken bij dit grillige bloemenkind. Behalve die afwisseling van twee of drie bladen onder de bloemkroontjes en dus òf twee òf drie oksels, waarin bloemen staan, kunt ge in elk bloempje een achttal, soms ook een tien of twaalftal meeldraden vinden, waarvan de ééne helft in grootte de andere overtreft. De tanden van den geribden rolronden kelk zijn of tien of twaalf in getal en daar ook weer verschilt de eene helft kolossaal van de andere. Elke lange spitse, vrij donker gekleurde smalle kelktand heeft naast zich een, die korter en breeder is en rood gekleurd. Tusschen de zes beneden met dien kelk vergroeide, lange, slappe bloemblaadjes is het nog lang en lang niet met de verschillen gedaan.
Daar hebt ge den stamper met het fleschvormige vruchtbeginsel; hij heeft nu eens een korten, dan een langen stijl, ja, hij kan er u van drieërlei grootte vertoonen. Soms steekt de stijl boven alle meeldraden uit, dan weer wordt hij door alle meeldraden in lengte overtroffen en een ander maal weer staat hij met zijn top midden tusschen de zes lagere en de zes hoogere helmknoppen. Insecten moeten op die wijze de bestuiving door pollen uit een vreemde, anders gevormde bloem tot stand brengen, want op de plaatsen waar hun lichaam in ééne bloem de helmknoppen aanraakt, zal het in die andere juist den stijltop treffen. Dus met niet al te veel afkeuring in den toon onzer stem zullen wij zeggen: „Onbestendigheid, uw naam is Partijke!"