Plantenschat/16
← Pinksterbloem | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Hondsdraf |
Groote ratelaar → |
Hondsdraf.—Glechoma hederacea.
Een algemeener wild bloempje is er bijna niet te bedenken dan dit aardige paarse lipbloemetje. Het is daarbij zoo'n aardig typisch ding in zijn soort, het stelt u alle kenmerken der Labiaten zoo klaar en duidelijk voor oogen. Daar hebt ge het vierdeelig vruchtbeginsel en den vierkanten stengel, de kruisgewijs geplaatste bladeren en de in schijnkransen staande bloempjes en de twee lange en twee korte meeldraden. Kijkt ge over de beeldig geteekende onderlip heen tegen de slechts weinig gewelfde bovenlip, dan ziet ge, hoe de meeldraden met hun helmknopjes twee aan twee een helder wit sterretje vormen. Niet altijd zijn alle bloempjes aan een plant even groot en goed ontwikkeld. Soms treft ge kleine bloemetjes en als ge goed toeziet, vindt ge daar niet de gewone meeldraden, maar, verscholen in de buis, vier kleine knopjes, looze meeldraden, die geen stuifmeel vormen.
De niervormige regelmatig gekartelde blaadjes aan den kruipenden stengel, met rechtopstaande bloeiende loten, zijn beneden kleiner en verder uiteenstaand dan boven aan het plantje en zijn vaak bruinachtig groen gekleurd. Die liggende stengels, die hier en daar aan de knoopen wortels slaan, rechtvaardigen de namen Aardveil, oud Hedera terrestris, d. i. Aardklimop en Kruip door den tuin, beide aan het plantje gegeven. De stengels, die bloemen dragen, rijzen echter recht omhoog. Na den bloei vormen zich altijd nog verscheiden nieuwe bladstengels, die eerst een volgend jaar bloemen zullen dragen.
Het paars van de bloemkroon komt in meer en minder donkere tinten voor, en binnen in de buis neemt men lichtere tinten met roode teekening waar. Daar in de diepte vinden de insecten den honig, als zij, op de breede onderlip gezeten, over den krans van haren, die den ingang vernauwt, hun tong in de diepte steken en daarbij het stuifmeel meenemen van de tegen de bovenlip rustende helmknoppen. Met het bloote oog reeds kunt ge duidelijk het stijltje met zijn twee stempeltjes boven de twee lange meeldraden zien uitsteken en ge begrijpt, dat een stuifmeeldragend insect daar reeds dadelijk bij aankomst iets van zijn bepoeiering moet achterlaten. Een frissche muntachtige geur is aan de bloemen en vooral ook aan de bladen waar te nemen.
}