Plantenschat/15
← Lelietje der dalen | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Pinksterbloem |
Hondsdraf → |
Pinksterbloem.—Cardamine pratensis.
Als Pinksteren wat laat in het jaar valt, en men weet, het kan nog midden in Juni treffen, is deze, naar dat feest genoemde bloem, al zeer schaarsch geworden, hoe overvloedig ze er in Mei ook moge zijn geweest. In hun milden tijd kunnen de Pinksterbloemen, die mooie fijne crucifeertjes, soms aan de weiden hier en daar een geheel paars voorkomen geven. Dan plukken de kinderen ze bij handenvol, en zoo in groepjes, doen ze zich op 't beste voor met hun zeer fijn vierbladig kelkje en dito bloemkroontje. Tusschen de vier lange meeldraden, door de twee korte ter zijde geflankeerd, kunt ge duidelijk stijl en stempel onderscheiden, die successievelijk, van onderen aan den tros te beginnen, tot lange hauwen uitgroeien.
De bladeren bieden groote verschillen; de benedenste vormen een rozet van gevinde bladeren met mooie ronde blaadjes, met eindblad, alle soms bijna cirkelvormig, terwijl hooger aan den hollen stengel die vorm geheel is losgelaten en plaats heeft gemaakt voor gevinde bladeren met jukken van lange, smalle, bijna lintvormige en gaafrandige blaadjes. De gele helmknopjes draaien tegen den stuiftijd de naar binnen gekeerde spleten om, zoodat het stuifmeel naar buiten wordt uitgeworpen.
De vele namen, die de plant draagt, als veldkers, waterviool, kievitsbloem, kleine waterkers, koekoeksbloem, mogen ons gerust doen besluiten tot hare algemeenheid en hare geliefdheid. In Tennyson's Mayqueen, door Honig vertaald, noemt deze de hoofdpersoon in het aandoenlijk gedicht met den naam onzer plant, doelend op een oud gebruik. "Want ik ben morgen Pinksterbloem en koningin van 't feest," zoo zegt het zieke meisje tot haar moeder. Dat arme menschenbloempje was echter niet zoo goed toegerust tegen de ongunst van lot en leven als het echte bloemenkind, dat den bloemsteel ombuigt en het stuifmeel goed beschermt, als regen of wind het haar lastig maken.
Een interessant verschijnsel bij deze plant is de vorming van wortelknolletjes in de bladoksels der onderste rozetten; die rozetten zelf zijn bij Cardamine pratensis vaak met hun tweeën of drieën verbonden door een kruipenden wortelstok. De op den grond rustende bladeren vormen soms knoppen, en jonge plantjes met eigen worteltjes ontstaan dan uit een enkel blad, terwijl dat laatste zelf vermolmt. Wat de kweekers bij begonia's teweegbrengen geschiedt hier dus, en wel bij uitzondering, in de vrije natuur.
[ 15v ]