Plantenschat/21
← Veelbloemig salamonszegel | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Blauwbes |
Brem → |
Blauwbes.—Vaccinium myrtillus.
Van de Blauwbes of Boschbes worden in sommige streken van ons vaderland, zooals in de buurt van Nunspeet, in de maand Juli, duizenden kilo's uit het wild verzameld, ten voordeele van de fijnproevers, die er zich op vergasten zullen, misschien ook van sommige lijders, die er genezing door zullen vinden, maar nauwelijks tot voordeel van de armoedige gezinnen, die met het plukken eenige stuivers verdienen, doch de kinderen bij honderden er om uit de school houden.
Het is een mooi lichtgroen heestertje, wel 30 à 40 centimeter hoog, met scherp kantige stengels en takken en kleine verspreide eironde of langwerpige bladeren, die tegen den winter afvallen, doch vooraf bij het verwelken veelal rood worden, terwijl de bessen, donker blauw als ze rijp zijn, daar tegen dan nog goed in kleur afsteken en door patrijzen en faisanten aldus niet alleen gezocht, maar ook gemakkelijk gevonden worden.
De bloempjes, op de afbeelding niet te vinden, want daar zien we alleen twee onrijpe en één rijpe bes, hebben een hangende, kroesvormige, bijna kogelvormige, groenachtig rose gekleurde kroon, met slechts een nauw door de 5 slipjes omrand openingetje, waar het stempeltje uitsteekt, dat dan echter maar weinig plaats overlaat voor insectenbezoek. De lange en dunne snuit van de vliesvleugeligen, kan er echter wel ruimte vinden, om tot den honig, die aan de buitenzijde van den voet der vijf meeldraden afgescheiden wordt, door te dringen, en daarbij stoot hij tegen de naar buiten gekeerde uitsteekseltjes der helmknopjes, zoodat er stuifmeel geschud wordt uit de twee buisjes, die elk der laatsten aan zijn top bezit.
Intusschen hebben wij hier het bijzondere geval, dat de insecten niet alleen tot de instandhouding der soort, maar ook tot het tegenovergestelde bijdragen. Vele bessen worden geen bessen, doordat insecten, gelokt door den amandelachtigen reuk van een schimmelplant, die op de jonge spruiten groeit, de sporen daarvan naar de stempels der bloemen overbrengen, waardoor vandaar kiembuizen dier parasiet tot het vruchtbeginsel doordringen en zich hier tot een sclerotium ontwikkelen, dat de geheele plaats der bes inneemt, die dan wit en droog schijnt geworden. Uit de aldus aangetaste afgevallen vruchtjes ontwikkelen zich 's winters op nieuw sporen, die den volgenden zomer weer andere blauwbessen ons zullen ontrooven.
[ 21v ]